3 mavo, All Right 3 GT - Unit 3 Grammar Recap (ALLE GRAMMATICA)

• Engels
• Middelbare school
• vmbo lwoo, mavo
• Leerjaar 3

Unit 3 Grammar Recap

3M

Contents

Future - will or going to

Have to, must, should

Some, any, something, anything, etc.

Can, could, to be able, to be allowed to

WH-questions

Future - will or going to

Om te praten over de toekomst kun je verschillende werkwoorden gebruiken. In Unit 3 zijn dat:

to be going to + het hele werkwoord

will /  shall + het hele werkwoord

Future - going to

Gebruik to be going to + het hele werkwoord bij:

een plan dat al vaststaat of al eerder is afgesproken

een voorspelling op basis van een aanwijzing

Future - going to

Vorm van to be going to + het hele werkwoord:

am('m) / is('s) / are('re) + going to + het hele werkwoord

Future - going to

Voorbeelden, bevestigend, ontkennend en vragend:

(+) We're going to do our oral exam next week.

(-) My brother is not going to football practice tonight.

(?) Are you going to help him prepare for the exams?

Future - will / shall

Gebruik will /  shall + het hele werkwoord bij:

een wens of voorspelling waar geen aanwijzingen voor zijn

een voorstel, aanbod of besluit dat op het moment wordt gemaakt

Future - will / shall

Vorm van will / shall + het hele werkwoord:

will / shall + het hele werkwoord

afgekort: 'll + hele werkwoord

Future - will / shall

 Voorbeelden will /  shall + het hele werkwoord:

(+) We will win the competition!

(-) She will not tell your mother about the incident.

(?) Shall I hold you bag for you?

Wat denk je dat het verschil is tussen to be going to en will / shall?

Future - to be going to & will / shall

Het verschil tussen de twee:

Voorspelling: wel concrete aanwijzingen: to be going to

Voorspelling: geen concrete aanwijzingen: will /  shall

Future - to be going to & will / shall

Het verschil tussen de twee:

Bij to be going to is de kans groter dat het gebeurt dan bij will / shall

Future - to be going to & will / shall

Het verschil tussen de twee:

Plan: eerder gemaakt: to be going to

Plan: spontaan gemaakt: will /  shall

Have to, must, should

Have to, must en should zijn werkwoorden die je gebruikt om bevelen of advies te geven: dus om aan te geven dat iets moet of beter zou zijn om te doen.

Have to

Have to gebruik je om aan te geven dat iets moet, maar dan informeel.

Mom said we have to go to school today.

He has to get up early every day.

Must

Must gebruik je om aan te geven dat iets moet, maar wel formeel. Het is dwingender dan have to. Je gebruikt must voor wetten, regels en bevelen.

You must obey the law.

She must join the army.

You must be 18 in order to buy beer.

Must

Je gebruikt must ook om te zeggen dat iets niet anders kan: het moet wel zo zijn!

She must be ready by now!

Tom left at 23:30. He must be home by now.

Should

Should gebruik je als iets zou moeten, als een soort advies.

You should pay attention, you might learn something.

You should listen to

Some, any, something, anything, etc.

Je gebruikt...

Some / any voor wat

Somebody / anybody voor iemand

Someone / anyone  voor iemand

Something / anything voor iets

Somewhere / anywhere voor ergens

Some

Je gebruikt some bij bevestigende zinnen

I need some help!

Somebody else is better at maths than I am.

Let's go somewhere fun tonight.

Any

Je gebruikt any bij vragen en ontkennende zinnen

I can't see anything!

Have you seen anyone since last week?

We don't know anyone around here!

Can, could, to be able, to be allowed to

Om aan te geven of iets kan of mag gebruik je can, could, to be able to of to be allowed to.

I can see you. (kan)

I am allowed to go home. (toestemming)

I couldn't see anything last year! (kan, verleden tijd)

I am able to drive on my own. (in staat zijn tot)

Can, could, to be able, to be allowed to

Let op! Gebruik...

can / can't alleen in de present simple

could / couldn't alleen in de past simple

to be able to in alle tijden

to be allowed to in alle tijden

Oefenen met de grammatica

Oefen via All Right Online met de grammatica-onderdelen via Versterk Jezelf.

Bij de Test Jezelf komen de grammatica-onderdelen ook terug.