Welke uitspraak over de inhoud van de alinea’s 1 tot en met 3 van tekst 1 is juist, in relatie tot de inhoud van alinea 4?
De alinea’s 1 tot en met 3 beschrijven
A actuele situaties die aantonen dat vluchtelingen in Nederland welkom zijn, terwijl uit alinea 4 blijkt dat ze dat niet zijn.
B anekdotes die er aanleiding toe geven dat de Nederlandse media gewantrouwd worden, wat bevestigd wordt in alinea 4.
C de wensen van het Nederlandse volk en die van het kabinet, waartussen een tegenstelling bestaat die duidelijk wordt in alinea 4.
D voorbeelden van positief nieuws over vluchtelingen, terwijl in alinea 4 staat dat die voorbeelden niet in het nieuws komen.