Schrijven Toetsvoorbereiding

Een boekvergelijking
Volgende week gaan jullie een boekvergelijking schrijven. Je gaat beide boeken behandelen en dit uiteindelijk met elkaar vergelijken. 

Van beide boeken moet je dus minimaal de hoofdzaken kennen.
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Een boekvergelijking
Volgende week gaan jullie een boekvergelijking schrijven. Je gaat beide boeken behandelen en dit uiteindelijk met elkaar vergelijken. 

Van beide boeken moet je dus minimaal de hoofdzaken kennen.

Slide 1 - Slide

Tekstonderdelen:
Criteria
Titel
Een zin met de boektitel erin verwerkt
Inleiding
Tekst wordt op een gepaste manier ingeleid
Belangrijkste van het verhaal of leeservaring wordt verteld en ingeleid
Citaat
Correct citaat en duidelijk verband met de tekst ervoor of erna
Slot
Eindigt met een vraag, uitsmijter of conclusie. Heeft een duidelijk verband met de vorige alinea

Slide 2 - Slide

Tips (Ook op Magister)
Je schrijft een tekst over gelezen boek(en). 
- Houd het beoordelingsmodel ernaast, zodat je niets vergeet. 
- Maak een overzicht van de literaire kenmerken.
- Denk na over het doel van jouw tekst.
- Bedenk alvast een passende titel voor jouw tekst.
- Hoe geef je de inleiding/middenstuk/slot weer en wat vertel je
- Witregel tussen de alinea's.

Slide 3 - Slide

Literaire kenmerken
Wolventijd
Match
Plot
Noteer de premisse (2x)
Welke belangrijke gebeurtenissen spelen zich af?
Titel
Wat is de titel van het boek?
Geeft het extra informatie?
Einde
Open of gesloten?
Thema
Centale boodschap(pen) in het verhaal: angst, wraak...
Perspectief
Welk perspectief? Wat heeft dat voor invloed op jouw leeservaring?
Tijd
Chronologisch? Flashbacks?
Vertelde tijd? Aant. pag.
Verteltijd? Tijd die nodig is om het verhaal te vertellen
Setting
Locatie van het verhaal
Weersomstandigheden
Schrijfstijl
Veel moeilijke woorden?
Beeldspraak of niet?

Slide 4 - Slide

Jouw mening
Wat vind je van beide boeken?

Wat weegt zwaar mee in jouw mening? Gebruik de literaire begrippen om dit te verantwoorden.

Slide 5 - Slide

Jullie krijgen de rubric uitgedeeld.

Ga jouw schrijfwerk beoordelen met de rubric en ga na waar je nog aandacht aan moet besteden

Slide 6 - Slide

Je hebt jouw eigen nagekeken tekst teruggekregen en de feedback verwerkt.


Op welke onderdelen moet jouw tekst nog beter? Waar heb je de meeste punten laten liggen? 

Neem dit mee in je eigen voorbereiding, veel succes alvast!

Slide 7 - Slide

Voorbereiden van een tekst
Schrijven begint met een goede voorbereiding. Stel jezelf de volgende vragen over je tekst:
  • Wat is het onderwerp?
  • Wie is de lezer?
  • Wat voor soort tekst wordt het?
  • Wat wil je ermee bereiken: wil je de lezer informeren, activeren, overtuigen of nog iets anders?
  • Wat is de belangrijkste boodschap? In één zin samengevat?

Slide 8 - Slide

Voorbereiden van een tekst 
Vorige week werd de volgende tekst 
gepubliceerd. Welke vragen zou de 
schrijver zichzelf hebben gesteld 
voorafgaand aan het schrijven van 
de tekst?



Blz. 42

Slide 9 - Slide

Schrijfplan

Slide 10 - Slide

Setting & sfeer
De omgeving waar het verhaal zich afspeelt, noem je de setting.
De setting kan de sfeer van het verhaal bepalen. In een verlaten ziekenhuis wordt bijvoorbeeld geen kinderfilm opgenomen, want de setting komt dan niet over met de sfeer. 

Het verhaal speelt zich op een plek die bijdraagt aan het plot.

Slide 11 - Slide

Setting & sfeer
De sfeer van een verhaal kan je creëren met zintuigen. Vertel niet alleen hoe een plek eruitziet, maar laat de lezer ook horen, ruiken, voelen, enz. Welke geluiden kan je horen en hangt er een bepaalde geur? (Denk aan vertellen/vertonen par. 25)

Gebruik bij de sfeer geen statische werkwoorden (liggen, staan, zitten..). Sfeer ontstaat door het kiezen van juiste werkwoorden

Slide 12 - Slide

Dialogen
Een dialoog is een gesprek tussen twee personen. Dialogen voer je de hele dag door en komen ook voor in verhalen.

Een dialoog wordt nooit geschreven in letterlijke spreektaal. Dat is storend voor het lezen. We vermijden dan ook eentonig taalgebruik, zodat de tekst aantrekkelijk blijft.

Slide 13 - Slide

Dialogen 
3 manieren om te beschrijven wat iemand heeft gezegd:
  1. Directe rede: letterlijk de woorden weergeven van degene die spreekt tussen aanhalingstekens. 'Ik wil uitslapen.'
  2. Indirecte rede: niet letterlijk de gesproken woorden weergeven zonder aanhalingstekens. Salima vroeg of ze...
  3. Parafraseren: In eigen woorden weergeven wat iemand heeft gezegd. Hij wilde morgen eindelijk weer uitslapen.

Slide 14 - Slide

Formuleren (par. 9)
In teksten is het heel belangrijk om goede en duidelijke zinnen te maken. Een aantal aandachtspunten:
  • Elke zin een persoonsvorm én onderwerp
  • Varieer in woordgebruik (verwijswoorden & synoniemen)
  • Varieer in zinslengte en zinsbouw
  • Gebruik hoofd- en bijzinnen
  • Knip lange zinnen op in korte zinnen of herformuleer de zin

Slide 15 - Slide

Formuleren (par. 9)
We gebruiken verbindingswoorden (signaalwoorden) om duidelijk te maken hoe zinnen verband met elkaar houden. Elk zinsverband kent eigen verbindingswoorden:

Zinsverband
Verbindingswoord
Voorwaarde
Mits, tenzij, als
Tegenstelling
Maar, echter, toch, 

Slide 16 - Slide

Formuleren (par. 9)
Zorg dat je in je tekst ook varieert in woordgebruik als het gaat om verbindingswoorden. Let wel op dat je goed varieert.

X Zowel het management en de werknemers reageren positief
V Zowel het management als de werknemers reageren positief.

Zowel...als hoort bij opsommend verband. Wat weet je nu?

Slide 17 - Slide

Tekstopbouw (par. 10)
Activerende, overtuigende en informerende teksten hebben een vaste indeling. Ze bevatten een titel, inleiding, middenstuk, slot en zijn opgebouwd uit alinea's. 

Elk tekstdeel heeft een eigen functie. 

De vaste structuur zorgt voor een goed te volgen tekst.

Slide 18 - Slide

Tekstopbouw (par. 10)
Een vaste structuur bevat onder andere de volgende onderdelen (blz. 42):

Titel (Aandachtstrekker die laat zien waar de tekst over gaat)
Inleiding (Introductie onderwerp vertellen wat de tekst gaat brengen. Nieuwsgierig maken van de lezer met feit, anekdote, vraag, voorbeeld...)
Middenstuk (Uitwerken onderwerp en behandelen deelonderwerpen)
Slot (Samenvatting van het middenstuk. Vraagbeantwoording of conclusie) 
Het slot bevat nooit nieuwe informatie!

Slide 19 - Slide

Tekstopbouw (par. 10)
Hoe begin je nu met het maken van je eigen tekst? (Bouwplan aanbevolen)

Schrijven begint met een goede voorbereiding. Stel jezelf de volgende vragen over je tekst:
Wat is het onderwerp?                            Wie is de lezer?
Wat voor soort tekst wordt het?
Wat wil je ermee bereiken? overtuigen? of nog iets anders?
Wat is de belangrijkste boodschap? In één zin samengevat?

Slide 20 - Slide

De lezer bereiken (par. 11)
De schrijver wil de lezer bereiken, zodat de lezer de tekst helemaal leest. Hierdoor kan de schrijver het tekstdoel behalen.

Als schrijver moet je je daarom:
  1. Verplaatsen in de lezer
  2. Boeiend schrijven

Slide 21 - Slide

De lezer bereiken (par. 11)
Verplaatsen in de lezer kan door vragen te stellen om te bepalen wie je lezer is:
  • Wie is je lezer? (Geslacht, leeftijd, beroep)
  • Wat wil je de lezer vertellen? (En waarom?)
  • Waarom leest de lezer je tekst? Wat wil de lezer weten?
  • Welke vragen heeft de lezer over het onderwerp?
  • Welk taalgebruik past bij de lezer? (In)formeel, vakjargon?

Slide 22 - Slide

De lezer bereiken (par. 11)
Boeiend schrijven doe je niet automatisch door je tekst goed af te stemmen op de lezer. Daar zijn aparte technieken voor:
  1. Pakkend begin. Maak de lezer nieuwsgierig door te beginnen met een vraag, een voorbeeld of een anekdote.
  2. Vergelijking + voorbeeld. Gebruik dit om je tekst levendiger te maken, zodat je publiek beter weet wat je bedoelt.
"Hij heeft flink bespaard.                                                                              

Slide 23 - Slide

De lezer bereiken (par. 11)
Boeiend schrijven doe je niet automatisch door je tekst goed af te stemmen op de lezer. Daar zijn aparte technieken voor:
  1. Pakkend begin. Maak de lezer nieuwsgierig door te beginnen met een vraag, een voorbeeld of een anekdote.
  2. Vergelijking + voorbeeld. Gebruik dit om je tekst levendiger te maken, zodat je publiek beter weet wat je bedoelt.
"Hij heeft flink bespaard. Het bedrag van de nieuwste iPhone."

Slide 24 - Slide

De lezer bereiken (par. 11)
  1. Pakkend begin. Maak de lezer nieuwsgierig door te beginnen met een vraag, een voorbeeld of een anekdote.
  2. Vergelijking + voorbeeld. Gebruik dit om je tekst levendiger te maken, zodat je publiek beter weet wat je bedoelt.
"Hij heeft flink bespaard. Het bedrag van de nieuwste iPhone."
3. Variatie. Varieer in zinsopbouw, zinslengte en woordkeuze. Gebruik ook synoniemen en verwijswoorden om te variëren.

Slide 25 - Slide

Plot (verhaallijn)
Een verhaal is geen verhaal zonder goede structuur. 

Deze structuur wordt bij veel boeken en films opgebouwd volgens dezelfde 7 stappen.

Het begin (stap 1) bestaat uit een hoofdpersoon met een doel, wens of probleem.

Slide 26 - Slide

Plot (verhaallijn)
Een plot kan je samenvatten in 1 zin, een premisse. 
Een premisse is de kleinst mogelijke formulering waarin je de ontwikkeling van een verhaal, van begin, tot middenstuk, tot einde, kunt samenvatten.
Voorbeeld:
"Een jonge leeuw moet de uitdagingen van verraad overwinnen om zijn rechtmatige plaats als koning te heroveren.'

Slide 27 - Slide

Personages & Perspectief
Wie is het personage in jouw verhaal favoriete verhaal?

Vanuit welk perspectief wordt dit verhaal verteld? 

Slide 28 - Slide

Personages & Perspectief
Een verhaal bevat meestal personages. Een schrijver laat dit personage tot leven komen met het beschrijven van gevoelens, gedachten, voorkeuren, gewoontes en de persoonlijkheid.

Een perspectief bepaalt hoe een verhaal wordt gepresenteerd en dus hoe het wordt ervaren. Zo kan de schrijver invloed uitoefenen op de lezer en op het gevoel bij het verhaal.

Slide 29 - Slide

Personages & Perspectief
Er zijn verschillende perspectieven die allemaal uniek zijn:
1. Ik-perspectief: Wordt verteld vanuit de eerste persoon. Je komt alle gedachten en acties van deze persoon te weten.
2. Hij/zij-perspectief (personaal): Wordt verteld vanuit de derde persoon. Beperkt tot de ervaringen van specifieke personages.
3. Auctoriaal (alwetend) perspectief: Een verteller die alles weet en volledige kennis heeft van personages en gebeurtenissen.

Slide 30 - Slide

Personages & Perspectief
Het vertellen van verhalen lijkt zo heel ingekaderd. Dat is absoluut niet waar. Een mooi voorbeeld hiervan is het meervoudig perspectief.

Binnen het bijvoorbeeld het ik-perspectief kan je een meervoudig perspectief tegenkomen. Er worden in verschillende hoofdstukken andere personages behandeld.

Slide 31 - Slide