weet je het nog 2.1

weet je het nog 2.1
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

weet je het nog 2.1

Slide 1 - Slide

van winkel naar internet

Slide 2 - Slide

Giraal geld
Geld op de bank waar je via je pinpas mee kunt betalen.
Dus niet je geld op een spaarrekening.
Chartaal geld
Contant geld.

Slide 3 - Slide

geldfuncties
RUILMIDDEL:
je ruilt goederen of diensten voor geld.

REKENMIDDEL:
je geeft aan hoeveel iets waard is.

SPAARMIDDEL:
geld opzijleggen en niet uitgeven.

Slide 4 - Slide

Op het rekeningoverzicht van Mariah staat dat zij een creditsaldo heeft van €523,80
  • Zij heeft in de vakantie €125 uitgegeven aan een winterjas en €99 aan nieuwe schoenen
  • Haar salaris is overgemaakt (€126,40)
  • Het abonnement van haar mobiele telefoon is afgeschreven (€25)
  • Bereken het nieuwe saldo op haar bankrekening en noteer of dit debet of credit is.




Slide 5 - Slide

Uitwerking
Creditsaldo =                      €523,80
Kleding =                           -  €224,00                      (€125 + €99)
Salaris =                             + €126,40
Abonnement =                - €25,00                 
Nieuwe saldo =                  €401,20

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Het betalen van de benzine is een voorbeeld van
A
directe ruil.
B
indirecte ruil.

Slide 8 - Quiz

Indirecte ruil
Je ruilt goederen en diensten voor geld.
Directe ruil
Je ruilt goederen en diensten voor andere goederen of diensten.

Slide 9 - Slide

Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld

Slide 10 - Quiz

Een spaarrekening hoort bij:
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
C
Geen van beide

Slide 11 - Quiz

Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld

Slide 12 - Quiz

Tim heeft nu een negatief saldo.
1. Wat is hier een ander woord voor?
2. Wat moet je dan betalen?
A
1. rood staan 2. creditrente
B
1. rood staan 2. debetrente
C
1. blauw staan 2. debetrente
D
1. blauw staan 2. creditrente

Slide 13 - Quiz

Je koopt een chili chicken bij de Mc Donalds. Je banksaldo is € 36. Je betaalt € 1,-- met chartaal geld. Hoeveel heb je hierna op je bankrekening staan?
A
35
B
36
C
37

Slide 14 - Quiz