Les 11 H3.2 Indexering

1 / 54
next
Slide 1: Slide
VerkoopcijfersMBOStudiejaar 3

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma
Eerst een toetsje?
Doel vandaag
Uitleg
Afsluiten

Slide 2 - Slide

De prijs die de detaillist betaalt aan de groothandel noemen we de:
A
Verkoopprijs
B
Inkoopfactuurprijs
C
Fabricagekosten
D
Inkoopprijs

Slide 3 - Quiz

De nettowinst bereken je als volgt:
A
Inkoopprijs + brutomarge
B
Commerciële kostprijs + winstopslag
C
Brutowinst - kosten
D
Omzet - inkoopkosten

Slide 4 - Quiz

De verkoopprijs bereken je als volgt:
A
Inkoopprijs + brutowinst
B
Brutowinst - overige kosten
C
Omzet - inkoop
D
Inkoopprijs + btw

Slide 5 - Quiz

15% van de verkoopprijs is brutowinst
Inkoopprijs is 100%
Verkoopprijs is 100%

Slide 6 - Poll

De omzet van de kledingwinkel van Klaas is €35.000, in inkoopwaarde is €15.000 en de kosten zijn €7.500. Bereken de brutowinst
A
€20.000
B
€12.500
C
€2.500
D
€75.000

Slide 7 - Quiz

Een fiets heeft een verkoopprijs van €895. De brutowinstopslag is 35%. Bereken de verkoopprijs

Slide 8 - Open question

Een loungeset heeft een consumentenprijs van €499. De btw is 21% en de brutowinstmarge is 30%. Wat is de inkoopprijs?

Slide 9 - Open question

Wat zijn interne gegevens? Waar haal je deze informatie vandaan?

Slide 10 - Open question

Noem 2 voorbeelden van externe gegevens

Slide 11 - Open question

Je haalt 3 cijfers, een: 6, 7,5 en een 4,5.
Wat is het gemiddelde?

Slide 12 - Open question

Je haalt 3 cijfers, een: 6, 7,5 en een 4,5. Deze 4,5 telt 3x mee, de andere 2 cijfers 1x. Wat is het gewogen gemiddelde?

Slide 13 - Open question

Basisjaar is 2012. Dat jaar was er €200.000 omzet.
De omzet in 2015 was €240.000. Wat is de indexcijfer van dat jaar?
A
110
B
115
C
120
D
125

Slide 14 - Quiz

Wat is fieldresearch?

Slide 15 - Open question

Je maakt een enquête. Wanneer is deze kwalitatief goed?

Slide 16 - Open question

Je maakt een enquête. Wanneer is deze kwantitatief goed?

Slide 17 - Open question

Waar kan je een cirkeldiagram goed voor gebruiken?

Slide 18 - Open question

Toets verkoopcijfers
H1 t/m H7

Slide 19 - Slide

De verkoopprijs inclusief btw noemen we ook wel de:
A
Inkoopfactuurprijs
B
Verkoopkosten
C
Verkoopprijs
D
Consumentenprijs

Slide 20 - Quiz

De verkoopprijs inclusief BTW noemen we:
A
Consumentenprijs
B
nettoverkoopprijs

Slide 21 - Quiz

De nettoverkoopprijs van een product is € 3,50. Het BTW tarief is laag. De consumentenprijs is dan:
A
€ 3,82
B
€ 4,24
C
€ 3,71

Slide 22 - Quiz

De consumentenprijs van een product is € 11,99. Het BTW tarief is hoog. De nettoverkoopprijs is dan:
A
€9,47
B
€ 9,91

Slide 23 - Quiz

Als een klant product A koopt, dat onder het lage BTW tarief valt, moet de klant € 36,50 aan BTW betalen. de consumentenprijs van dit product is dan:
A
210,31
B
644,83
C
44,17
D
442,06

Slide 24 - Quiz

De C&A koopt broeken in voor € 45,- per stuk. De C&A rekent met een winstpercentage van 22% van de inkoopprijs. Wat is de nettoverkoopprijs van een broek?
A
57,69
B
54,90

Slide 25 - Quiz

Een winkelier heeft artikel Y in het assortiment. Hij koopt artikel Y in voor € 32,-. Hij rekent met een brutowinst van 35% van de nettoverkoopprijs. De brutowinst bedraagt dan:
A
17,23
B
11,20

Slide 26 - Quiz

De brutowinst van een product is € 75,- en de inkoopprijs is € 125,60. Bereken de brutowinst in procenten van de inkoopprijs.
A
59,7%
B
37,38%

Slide 27 - Quiz

De inkoopprijs is € 46,30 en de nettoverkoopprijs is € 68,90. Bereken de brutowinst in procenten van de nettoverkoopprijs.
A
48,8%
B
32,8%

Slide 28 - Quiz

Inkoopprijs
Brutowinst
Brutowinst in % v.d. inkoopprijs
Brutowinst in % v.d. netto verkoopprijs
Nettoverkoopprijs
1,60
7,20
1.512
15%
35%
260
40%
78,25
22,2
169
55,89
91
226,80
1,738,80
5,6
28,6
53,9
22,36
28,6
13

Slide 29 - Drag question

De afkorting BTW staat voor:
A
Belasting Takelwagen
B
Belasting Bruto Winst
C
Belasting Toegevoegde Waarde

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Bereken het gewogen gemiddelde van:
2x 7 graden
1 x cijfer 6
A
6,5
B
6,7

Slide 34 - Quiz

Jan heet in zijn supermarkt 3 wijnsegmenten. Segment 1 kost €5 per fles, segment 2 €10 per fles en segment 3 €15 per fles. Wat is het ongewogen gemiddelde?
A
5
B
10
C
15
D
30

Slide 35 - Quiz

Doelen vandaag
Na vandaag weet je wat een indexcijfer is en kan je ermee rekenen. 

Slide 36 - Slide

Wat zijn indexcijfers?
  • Indexcijfers laten de procentuele verandering zien van een getal ten opzichte van een basisjaar.

Bijvoorbeeld:
In het basisjaar ( bijvoorbeeld 2020) had je een omzet van 2.000.000 euro en in 2021 een omzet van 2.300.000 euro.
Het basisjaar is 100. 
Het jaar dat je wil vergelijken is (2300000:2000000 ) x100 = 115
Dit betekent dat de omzet in 2021 15% hoger was dan in 2020. 


Slide 37 - Slide

Waarom indexcijfers?
  • Sneller zien hoe groot de verschillen tussen periodes zijn.
  • Makkelijker indexcijfers vergelijken.
  • Duidelijk waarmee je vergelijkt (de basisperiode).
Twee manieren
  • Vergelijken met indexcijfers van opeenvolgende periodes met een basisperiode
  • Vergelijken van de verandering tussen verschillende periodes


Slide 38 - Slide

Slide 39 - Video

Slide 40 - Slide

Opeenvolgende periodes vergelijken met basisperiode






Dat betekent dat er in 2014 11 procent meer omzet was dan in 2013/

Slide 41 - Slide

Verandering tussen periodes vergelijken

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Toepassing

Slide 44 - Slide

Prijsindex voorbeeld 1

Slide 45 - Slide

Prijsindex voorbeeld 2

Slide 46 - Slide

Prijsindex voorbeeld 3

Slide 47 - Slide

Voor hoeveelheids- en waardeindexering geldt dezelfde methode

Hoeveelheid= bijvoorbeeld aantal stuks afzet
Waarde = bijvoorbeeld de winst of de omzet. 

Slide 48 - Slide


Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97

Slide 49 - Quiz

wat kun je met een indexcijfer?
A
procentuele afname aflezen
B
procentuele toename aflezen
C
procentuele verandering aflezen

Slide 50 - Quiz


Wat is het indexcijfer van 2016?
A
101
B
102
C
103
D
104

Slide 51 - Quiz

Indexcijfers:
Het jaar dat als basis wordt gebruikt voor de berekening van indexcijfers wordt altijd gelijkgesteld aan:
A
0
B
10
C
100
D
1000

Slide 52 - Quiz

Wat is een indexcijfer?
A
Een gewogen gemiddelde met een wegingsfactor
B
Een getal die een exponentiële groei laat zien
C
Een getal dat een procentuele verandering laat zien
D
Cijfer zonder decimalen

Slide 53 - Quiz

Einde les!

Slide 54 - Slide