Theater Quiz

welkom!
  • Laptop dicht op tafel
  • tassen op de grond
  • 1.5 meter afstand

  • Quiz theater
  • Pitch onderzoeksopdracht
1 / 28
next
Slide 1: Slide
Culturele en kunstzinnige vormingMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

welkom!
  • Laptop dicht op tafel
  • tassen op de grond
  • 1.5 meter afstand

  • Quiz theater
  • Pitch onderzoeksopdracht

Slide 1 - Slide

Quiz
De 5 winnaars mogen zelf een duo kiezen om de pitch over theater mee te doen. 

Tip: gebruik hoofdstuk 9 - Theater in je contrast boek voor deze quiz. 

Slide 2 - Slide

Quiz

Slide 3 - Slide

2. Wat zijn de coulissen?
A
Dat is zijn de zijkanten van het podium waar het publiek de acteus/actrices niet kan zien
B
Dat is de techniek ruimte
C
Dat is de ruimte naast, onder en achter het podium
D
Dat zijn de lichten boven het toneel

Slide 4 - Quiz

3. Wat is een musical?
A
Een stuk waar ze alle muziek spelen (music al)
B
Een theater stuk waarin ze alleen maar zingen en dansen.
C
Een theater stuk waar naast het spel ook in gezongen en gedanst wordt

Slide 5 - Quiz

4. Wat is een ensemble?
A
Alle acteurs die achtergrond zingen en dansen en vaak ook de kleinere rollen op zich nemen
B
Dat is man die de dansen bedenkt
C
Dat is de persoon met de kleinste rol

Slide 6 - Quiz

5. Wat doe je tijdens een generale repetitie?
A
Je doet allemaal alsof je in het leger zit
B
Gewoon repeteren, dat is gewoon een deftige naam voor oefenen
C
Je speelt het stuk net alsof er publiek zit, het is de laatste repetitie

Slide 7 - Quiz

6. Wat is een figurant?
A
Iemand die maar een klein bijrolletje heeft, vaak zonder tekst.
B
Iemand die maar voor één keer meespeelt
C
De persoon die alle figuren op de kleding tekent

Slide 8 - Quiz

7. Wat doe je tijdens de technische doorloop?
A
Je loopt tussen alle technische apparaten door
B
Je test alle apparatuur
C
Je speelt het stuk met licht en geluid voor de eerste keer en zo kunnen er dingen aangepast worden rondom de techniek (spotlights, geluid scherpte)

Slide 9 - Quiz

9. Hoe noem je de make-up in de theaterwereld ook wel?
A
Gewoon, make-up
B
Grîme
C
Schmink

Slide 10 - Quiz

11. Wat gebeurt er als een microfoon gaat zingen?
A
Dan heb je een enorme echo
B
Dan kom je met je microfoon te dicht bij de boxen en dan krijg je óf een hoge piep toon óf een steeds luider wordende lage toon
C
Dan sta je te dicht bij de microfoon als je gaat zingen

Slide 11 - Quiz

12. Wie waren de eerste die aan theater deden?
A
De Grieken
B
De Amerikanen
C
De Nederlanders

Slide 12 - Quiz

En de winnaar is ...

Slide 13 - Slide

Pitch: Zelfstandig onderzoek 
Per tweetal krijgen jullie een afbeelding waarvan jullie door middel van onderzoek de volgende vraag beantwoorden: 
                                                                              " Is dit theater?" 
Beoordeling: 
- Gebruik de 6 kenmerken uit het boek om je argumenten te onderbouwen. 
- Benoem wie we zien bij welke bijeenkomst (zoek dit uit) 
- Benoem wie het publiek is
- Benoem of er sprake is van Theater. 

Slide 14 - Slide

 Kenmerken van theater
Gebruik in je pitch deze 6 kenmerken, om je argument te onderbouwen.

1. Voorstelling
2. Lichaam: mimiek, houding en beweging
3. Stemgebruik
4. Mise-en-scène
5. Speelstijl
6. Theatervormgeving

Slide 15 - Slide

Onderzoek " Is dit Theater?" 
Onderzoek in drie stappen jouw foto: 

Stap 1: lees de 6 kenmerken in je boek, in het hoofdstuk Theater (blz 66, 71)
Stap 2: Zoek uit wie er op de foto staan op welk moment (namen + titels) 
Stap 3: zoek nog meer informatie over de gebeurtenis online, zoek bijvoorbeeld uit wie het publiek is en, of de personen emoties lieten zien of een verhaal vertelden. 
Stap 4: Maak een pitch met 4 dia's waarbij je per kenmerk argumenten geeft, voor of tegen. 

LET OP! Wie het eerst zijn pitch op de chat zet in teams mag als eerste presenteren en is klaar. 

timer
10:00

Slide 16 - Slide

Wat is theater?
Er is wél een algemene vuistregel en 3 voorwaarden, die je kunnen helpen:

A (re)presenteert B terwijl C toekijkt.

1. Maker en kijker zijn tegelijk aanwezig.
2. Theater vindt plaats in de tijd en ruimte van het hier en nu.
3. Theater is niet te herhalen: elke voorstelling is anders.

Slide 17 - Slide

1) Is dit theater? 

Slide 18 - Slide

2) Is dit theater?

Slide 19 - Slide

3) Is dit theater? - waarom wel / niet?

Slide 20 - Slide

4) Is dit 
Theater ? 

Slide 21 - Slide

5 ) Is dit theater?

Slide 22 - Slide

6) Is dit theater?

Slide 23 - Slide

7 ) Is dit theater?

Slide 24 - Slide

8 ) Is dit Theater?

Slide 25 - Slide

9 ) Is dit Theater? 

Slide 26 - Slide

10) Is dit Theater?

Slide 27 - Slide

11) Is dit theater?

Slide 28 - Slide