HV1 meewerkend voorwerp overgebleven vragen

Het meewerkend voorwerp samengevat
Geeft aan voor wie iets bestemd is 
1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. 

1 / 14
next
Slide 1: Slide
Nederlands

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Het meewerkend voorwerp samengevat
Geeft aan voor wie iets bestemd is 
1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. 

Slide 1 - Slide

Even checken...
Heb je het begrepen? 

Slide 2 - Slide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?

Slide 3 - Quiz

Als er geen lijdend voorwerp is kan er wel een meewerkend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.

Slide 5 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
De ober 
heeft 
de jas
aan de klant 
gegeven. 

Slide 6 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa 
geschreven. 

Slide 7 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Het jongetje
gaf
haar
zijn mooiste tekening
op haar verjaardag. 

Slide 8 - Drag question

Doelen
  • Je weet hoe je het meewerkend voorwerp kunt vinden.
  • Je kunt het meewerkend voorwerp vinden in een zin. 

Slide 9 - Slide

Dus welke twee vragen stel je om het meewerkend voorwerp in een zin te vinden?

Slide 10 - Open question

Ik weet hoe ik het meewerkend voorwerp kan vinden in een zin.
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

Ik kan het meewerkend voorwerp vinden in een zin.
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

1

Slide 13 - Slide

3

Slide 14 - Slide