1.2 Waarom koop je dat?

Welkom bij het vak
Economie
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Welkom bij het vak
Economie

Slide 1 - Slide

 Economie 2 BK
  • 1.1 bespreken leerdoelen en huiswerk
  • Uitleg Hoofdstuk 1 Heb je dat nodig?
  • paragraaf 1.2  Waarom koop je dat?
  • Zelf aan de slag!
Wat gaan we doen?

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 1.1 Wat wil je kopen?
  • Wat weet je nog van ...
  • wat voor behoeften er zijn
  • het verschil tussen goederen en diensten 
  • wat consumeren en zelfvoorziening is
  • hoe je een getal moet afronden
  • je kunt een geldbedrag op de juiste manier noteren
                                                      Kader
  • het verschil tussen gebruiksgoederen en verbruiksgoederen 

Slide 3 - Slide

Leerdoelen 1.2 Wat wil je kopen?
  • Na deze les weet je ...
  • waardoor behoeften verschillen
  • het verschil tussen sociale beïnvloeding en commerciële beïnvloeding
  • de invloed van reclame
  • hoe je met procenten een getal berekent
  • wat een doelgroep is (kader).

Slide 4 - Slide

Behoeften
Mensen hebben verschillende behoeften. 
Dat kan komen door;
  • verschil in leeftijd
  • verschil in geslacht
  • verschil in budget (= het geld waarover je kunt beschikken).

Slide 5 - Slide

Sociale beïnvloeding


  • Als vrienden en familie invloed hebben op jouw keuze
Commerciële beïnvloeding

  • De invloed van winkeliers en fabrikanten op wat jij koopt, noem je commerciële beïnvloeding.
  • ‘Commercieel’ betekent dat ze eraan willen verdienen.

Slide 6 - Slide

Eten is een ....
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 7 - Quiz

Kleding is een ...
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 8 - Quiz

Een playstation is een ...
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 9 - Quiz

Reclame
  • Met reclame proberen winkeliers en fabrikanten aandacht te trekken voor hun producten.                                                                 Ze hopen door die reclame meer te gaan verkopen.
  • Ook kan reclame aantrekkelijk zijn voor consumenten, want:
  • Je leert nieuwe producten kennen.
  • Je ziet soms dat je korting kunt krijgen.

Slide 10 - Slide

Hoe kun je in de behoeften voorzien?
Goederen zijn tastbare producten, voorwerpen die je aan kunt raken en kunt kopen/verkopen.

Diensten zijn niet-tastbare producten. Zo levert een fietsenmaker een dienst als hij jouw kapotte fiets repareert.

Slide 11 - Slide

Kader
                               Doelgroep
  • Veel winkeliers en fabrikanten richten zich op een doelgroep. Dit is een groep mensen waarvoor het product of de dienst bedoeld is.

Slide 12 - Slide

Met procenten een getal berekenen
  • Hebben jullie die al gehad bij Wiskunde??
  • Zo nee?
  • Wie kan mij aangeven hoe hij/zij onderstaande opdracht maakt?
  • Een telefoonabonnement kost € 15 per maand. Je krijgt nu 30% korting.
  • Bereken de korting.

Slide 13 - Slide

Hoe het ook kan...
  • Stap 1 Maak van de vraag een som: 
  •   30% van € 15 = …
  • Stap 2 Vul de formule in:
  •   30 ÷ 100 x € 15 = € 4,50

  • Een ander oplossing is de verhoudingstabel



Slide 14 - Slide

Verhoudingstabel
  • Stap 1 vul in wat je weet.




  • Stap 2 kijk waar je naar 1 kunt rekenen (drie op een rij)
  • Stap 3 wat je onder doet doe je boven ook en andersom!
Euro
15
??
%
100
30

Slide 15 - Slide

Waar of niet waar?
Verbruiksgoederen: Een zak chips en een fles cola
Gebruiksgoederen: Een auto en een laptop
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Kopen of zelf maken
  •  Zelfvoorziening

Slide 17 - Slide

Nu weet je wat consumeren is. Wat zou een consument dan zijn?
A
een koper van producten
B
een verkoper van producten

Slide 18 - Quiz


Maartje bakt zelf een taart voor haar verjaardag dit is..
A
Consumeren
B
Zelfvoorziening

Slide 19 - Quiz


Ellen gaat in de pauze naar de supermarkt om een frikandelbroodje te kopen, dit is...
A
Consumeren
B
Zelfvoorziening

Slide 20 - Quiz

Afronden

Slide 21 - Slide

Hoe rond je het volgende geldbedrag af op een geheel getal ?
€ 1,391382

Slide 22 - Open question

Hoe rond je het volgende geldbedrag af één decimaal?
€ 84,1450

Slide 23 - Open question

Geldbedragen noteren

  • Hoe doe je dat??

  • Bij geld schrijf je het € - teken op en daarachter het bedrag.

  • Welke schrijfwijze is juist??
  • € 3,35,=  of   NL 35,=

Slide 24 - Slide

Zelf aan de slag!   
Basis:
Lezen: paragraaf 1.2 Wat wil je kopen?
Maken: de vragen 20 tot en met 32 & 33 de afsluiting


Kader:
Lezen: paragraaf 1.2 Wat wil je kopen?
Maken: de vragen 20 tot en met 32 & 33 de afsluiting Plus 34 en 35
rood = Iedereen is stil
  

oranje = Je de docent een vraag stellen


groen = Je mag met elkaar fluisterend 
overleggen

Slide 25 - Slide