Correcte verwijswoorden (Het meisje met wie... / Zij, haar, dat)
Slide 8 - Slide
Geef een voorbeeld van een zin met een goede samenhang.
Slide 9 - Open question
Goed voorbeeld van samenhang
"Ik denk dat ik de juiste persoon ben voor dit project, omdat ik ook goed met mensen van alle leeftijden om kan gaan en graag dieren en mensen help. Ook spreek ik goed Nederlands en Engels. Verder vind ik het altijd leuk om over nieuwe culturen te leren en te zien hoe mensen in andere landen dagelijks leven."
"Zoals ik al eerder benoemde, is dit project voor mij weggelegd."
Slide 10 - Slide
Schrijfdoelen
Elk schrijfproduct heeft een specifiek doel. Enkele voorbeelden:
informeren
overtuigen
instrueren
Met een betoog wil je overtuigenen een artikel heeft vaak als doel om te informeren
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Publiek
Een tekst richt zich tot lezers.
Die lezers noemen we publiek of doelgroep.
Je past consequent (in)formeel taalgebruik toe dat past binnen de situatie.
Slide 13 - Slide
Wat is de aanhef als je een bedrijf een klachtenbrief wilt sturen?
Slide 14 - Open question
Woordgebruik en woordenschat
Je gebruikt woorden in de goede betekenis
Je gebruikt de juiste lidwoorden (de / het) bij woorden
Je gebruikt de goede voorzetsels in je zinnen
Je wisselt af in je woordkeuze
Tips:
Gebruik alleen woorden waar je de betekenis van kent!
Maak gebruik van de woorden die in de examenopdracht staan.
Slide 15 - Slide
Waar moet ik naar kijken, denk je, als ik op jouw woordgebruik en woordenschat let, tijdens het examen?
Slide 16 - Open question
Spelling, interpunctie, grammatica
Tips:
Let op het gebruik van hoofdletters aan het begin van een zin, bij namen, bij plaatsen en talen.
In het Nederlands schrijf je samenstellingen aan elkaar.
Controleer in je tekst alle werkwoorden die eindigen op een 't' of een 'd': Vervang deze werkwoorden eventueel door 'smurfen' of 'lopen', zodat je goed kunt horen op welke letter het werkwoord moet eindigen.
Slide 17 - Slide
Waar komt de komma?
A
Ik hou van chocolade, dropjes, spekjes en koekjes.
B
Ik hou van chocolade dropjes spekjes en koekjes.
C
Ik hou van chocolade, dropjes, spekjes, en koekjes.
D
Ik hou van chocolade , dropjes spekjes en koekjes.
Slide 18 - Quiz
Waar komt de komma?
A
ik ben ziek want, ik at mosselen.
B
ik ben ziek, want ik at mosselen.
Slide 19 - Quiz
Waar komt de komma?
A
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de lamp al brandde.
B
Toen ze thuis kwam zag ze dat de lamp al brandde.
C
Toen ze thuis kwam zag ze, dat de lamp al brandde.
Slide 20 - Quiz
Waar moet de komma?
A
Als jij een film uitzoekt maak, ik het eten klaar.
B
Als jij een film uitzoekt maak ik het eten klaar.
C
Als jij een film uitzoekt, maak ik het eten klaar.
D
Als jij een film uitzoekt maak ik, het eten klaar.
Slide 21 - Quiz
Waar komt de komma NIET?
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Voor een voegwoord
C
Tussen twee moeilijke woorden
D
Tussen delen van een opsomming
Slide 22 - Quiz
Waar moet de komma?
A
Piet, hoe oud ben jij?
B
Piet hoe oud, ben jij?
C
Piet hoe, oud ben jij?
D
Hier hoeft geen komma
Slide 23 - Quiz
Leesbaarheid
Je geeft een heldere structuur aan tekst (titel, kopjes, witregels, marges, paragrafen).
Je stemt de lay-out (=opmaak) af op doel en publiek.
Slide 24 - Slide
Tips voor een goede tekst
1. LEES ALTIJD JE TEKST GOED NA!
2. Controleer hoofdletters en punten.
3. Maak de zinnen niet te lang.
4. Verbind (af en toe) de zinnen met elkaar.
5. Maak gebruik van alinea's met een kernzin.
6. Pas toe wat je in de lessen geleerd hebt.
7. Lees de site 'Verslagleggen voor OA' door.
Slide 25 - Slide
Hoe laat je zien dat je een nieuwe alinea begint?
Slide 26 - Open question
Wanneer start je een nieuwe alinea?
Slide 27 - Open question
Theorie
Slide 28 - Slide
Een artikel schrijven
Vaak moet je tijdens het schrijfexamen een artikel schrijven. Een artikel bestaat uit een inleiding, een middenstuk en een slot.
Let op! Een artikel begint altijd met een titel!
Slide 29 - Slide
Tekst schrijven
Opbouw van een 'goede' tekst:
Inleiding, middenstuk (kern), slot
Slide 30 - Slide
Tekst schrijven - inleiding
In de inleiding staat de aanleiding en reden van schrijven.
Trek evt. de aandacht van de lezer.
Kondig het onderwerp aan.
Vertel eventueel wat je in de tekst gaat behandelen.
Geef je eventuele standpunt.
Maak het type tekst duidelijk.
De inleiding vormt een aparte alinea.
Slide 31 - Slide
Een brief start je met 'een aanhef', waarmee start je een artikel?
Slide 32 - Open question
Je kunt de inleiding van een tekst prima met een anekdote beginnen
A
JA
B
NEE
Slide 33 - Quiz
Jouw examentekst is altijd opgebouwd uit een inleiding, kern en slot.
A
Waar
B
Niet Waar
Slide 34 - Quiz
Wat is NIET de functie van de inleiding van een tekst?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit
Slide 35 - Quiz
Wat staat altijd in de inleiding van elke tekst?
(in alle tekstsoorten).
A
Waarom schrijf je?
B
Wie ben je?
C
Alle details die je wilt bespreken.
D
Wat hoop of verwacht je?
Slide 36 - Quiz
Tekst schrijven - kern
Inleiding geschreven? Dan volgt het middenstuk.
Je hebt info verzameld & kernzinnen bedacht (wat moet erin staan?).
Werk de deelvragen/deelonderwerpen uit tot hele alinea's.
Zet alle onderdelen uit de opdracht erin (in logische volgorde).
Plaats witregels tussen de alinea's en passende tussenkopjes in tekst.
Slide 37 - Slide
Wat is een kernzin?
Slide 38 - Open question
Wat geeft de kernzin weer?
A
de hoofdgedachte van de alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
de conclusie
D
de inleiding
Slide 39 - Quiz
Wat staat er vaak in een kernzin?
A
Minder belangrijke dingen
B
Een samenvatting
C
Een hoofdzaak
D
Een tussenkopje
Slide 40 - Quiz
Tekst schrijven - slot
Middenstuk geschreven? Dan volgt het slot
Komt terug op (vraag uit) inleiding en geeft bv. conclusie, advies.
Herhaalt vaak het belangrijkste uit tekst.
Je geeft geen nieuwe informatie meer.
Het slot vormt een aparte alinea.
Slide 41 - Slide
De zakelijke brief/e-mail
Je schrijft een zakelijke brief als je een boodschap aan een persoon of instantie moet overbrengen.
Met een zakelijke brief kun je bijvoorbeeld informatie vragen of geven, een klacht uiten of een verzoek doen.
De toon van een zakelijke brief is formeel.
Je verstuurt een zakelijke brief per e-mail of per post.
Slide 42 - Slide
Wat is een zakelijke brief? (meer antwoorden goed)
A
een briefje aan je moeder
B
een sollicitatiebrief
C
een klachtenbrief over je telefoonabonnement
D
een boodschappenlijstje
Slide 43 - Quiz
Een ander woord voor zakelijke brief is:
A
een informele brief
B
een formele brief
Slide 44 - Quiz
Kenmerk zakelijke brief
A
formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik
Slide 45 - Quiz
Een zakelijke brief heeft een vaste opbouw.
Wat schrijf je in de inleiding van een zakelijke brief?
A
Wat je van de lezer verwacht.
B
Precieze informatie.
C
De reden en het onderwerp van je brief.
D
Geen van de antwoorden is juist.
Slide 46 - Quiz
De slotgroet van een zakelijke brief is....
A
Met vriendelijke groet,
B
Groet,
C
Mvg,
D
Hartelijke groet,
Slide 47 - Quiz
Wat hoort niet in een zakelijke brief thuis?
A
bijlagen
B
aanhef
C
plaats, datum
D
referenties
Slide 48 - Quiz
De e-mail
Je schrijft de informatie bondig op.
Je geeft de informatie en de toelichting die nodig is om je doel te bereiken.
Voeg geen extra dingen toe!
Slide 49 - Slide
Welke verschillen tussen een zakelijke brief en een zakelijke e-mail ken je?