Nederlands H6 samenvatting spelling en gram
1 / 27
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Wat gebeurt er met sterke werkwoorden in de verleden tijd?
Slide 4 - Open question
Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
Verandert van klank
verandert niet van klank
Slide 5 - Drag question
Wat is een sterk werkwoord?
A
vragen
B
darten
Slide 6 - Quiz
Wat zijn sterke werkwoorden?
A
slapen - vinden - geven
B
gokken - pakken - rennen
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen
Slide 10 - Quiz
Sleep de voorzetsels naar het groene vak.
VOORZETSELS
Door
de
drukte
op
straat
botste
de
vrouw
tegen
iemand
aan
Slide 11 - Drag question
Slide 12 - Link
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Later ... (willen tt) ik dokter worden.
A
wilt
B
wil
C
wilde
D
wilte
Slide 16 - Quiz
Ik (hebben tt) het boek uit.
A
hebben
B
had
C
heb
D
hebt
Slide 17 - Quiz
hij .........(zijn, tt)
A
ben
B
is
C
zijn
D
was
Slide 18 - Quiz
jij ....... (hebben, tt)
A
heb
B
hebben
C
had
D
hebt
Slide 19 - Quiz
jij ..........(zullen, tt)
A
zal
B
zult
C
zou
D
zouden
Slide 20 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Ersin
heeft
een computer
gekocht.
Slide 21 - Drag question
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Issam
loopt
naar
school.
persoonsvorm
Slide 22 - Drag question
Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
De vader van Lina
had
een auto
gekocht.
Slide 23 - Drag question
Wat is de persoonsvorm?
.
De persoonsvorm
Rofaida
heeft
haar huiswerk
gemaakt
Slide 24 - Drag question
Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Mirai
heeft
haar werk
goed
gedaan
