kerstmis: een feest op 25 en 26 december om de geboorte van Jezus te vieren. kerstboom: een boom die mensen in huis zetten met Kerstmis en versieren. december: de twaalfde maand van het jaar. feestdagen: dagen waarop mensen feest vieren, zoals Kerstmis en oudjaar. oudjaar: de laatste dag van het jaar, 31 december. Jezus: een bijzonder persoon die mensen over God vertelde. God: de schepper van de wereld, belangrijk in veel geloven. gebeuren: plaatsvinden, iets wat gebeurt. ... jaar geleden: iets dat in het verleden is gebeurd, een aantal jaren terug. gezellig: fijn en prettig om samen te zijn. versieren: iets mooi maken met vrolijke dingen. lampjes: kleine lichten die mensen gebruiken om te versieren. kerstballen: ronde ballen voor in de kerstboom. grote: niet klein, met veel grootte. kleine: niet groot, met weinig grootte. echt: niet nep, zoals het hoort. nep: niet echt, vaak van plastic gemaakt. plastic: een materiaal dat vaak wordt gebruikt voor nepkerstbomen. 31 december: de laatste dag van het jaar, oudjaar. oliebollen: ronde bollen van deeg, gebakken in olie. appelflappen: gebakken deeg met stukjes appel erin. familie: ouders, broers, zussen, opa's, oma's, ooms en tantes. vrienden: mensen die je goed kent en leuk vindt. vieren: feest hebben of maken. avond: het deel van de dag na de middag en voor de nacht. uit bed komen: opstaan, het bed verlaten. precies: helemaal juist, op het exacte moment. feest: een viering, een moment om iets te vieren. nieuwe jaar: het jaar dat begint op 1 januari. "Gelukkig nieuwjaar": wat mensen tegen elkaar zeggen op 1 januari. vuurwerk afsteken: vuurwerk laten ontploffen om licht en geluid te maken. gevaarlijk: niet veilig, je kunt iets verkeerds of pijnlijks krijgen. ongelukken: iets wat misgaat, zoals vallen of iets kapotmaken. natuur: planten, dieren en