Woordenschatlijst Kerst en Oudjaar

Woordenschatlijst Kerst en Oudjaar
1 / 13
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenschatlijst Kerst en Oudjaar

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je de betekenis van woorden gerelateerd aan Kerstmis en Oudjaar uitleggen. Aan het einde van de les kun je voorbeeldzinnen maken met de nieuwe woordenschat.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over Kerstmis en Oudjaar?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Wat is Kerstmis?
Kerstmis viert de geboorte van Jezus. Het vindt plaats op 25 en 26 december.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Kersttradities
Versieren van de kerstboom. Gebruik van kerstballen en lampjes.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat is Oudjaar?
Oudjaar is de laatste dag van het jaar, 31 december.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Feestelijke activiteiten
Vuurwerk afsteken. Oliebollen en appelflappen eten.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Familie en vrienden
Samen zijn met familie en vrienden. Gezelligheid en vieren.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Veiligheid tijdens het vieren
Vuurwerk kan gevaarlijk zijn. Let op ongelukken en de natuur.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Definitielijst
kerstmis: een feest op 25 en 26 december om de geboorte van Jezus te vieren. kerstboom: een boom die mensen in huis zetten met Kerstmis en versieren. december: de twaalfde maand van het jaar. feestdagen: dagen waarop mensen feest vieren, zoals Kerstmis en oudjaar. oudjaar: de laatste dag van het jaar, 31 december. Jezus: een bijzonder persoon die mensen over God vertelde. God: de schepper van de wereld, belangrijk in veel geloven. gebeuren: plaatsvinden, iets wat gebeurt. ... jaar geleden: iets dat in het verleden is gebeurd, een aantal jaren terug. gezellig: fijn en prettig om samen te zijn. versieren: iets mooi maken met vrolijke dingen. lampjes: kleine lichten die mensen gebruiken om te versieren. kerstballen: ronde ballen voor in de kerstboom. grote: niet klein, met veel grootte. kleine: niet groot, met weinig grootte. echt: niet nep, zoals het hoort. nep: niet echt, vaak van plastic gemaakt. plastic: een materiaal dat vaak wordt gebruikt voor nepkerstbomen. 31 december: de laatste dag van het jaar, oudjaar. oliebollen: ronde bollen van deeg, gebakken in olie. appelflappen: gebakken deeg met stukjes appel erin. familie: ouders, broers, zussen, opa's, oma's, ooms en tantes. vrienden: mensen die je goed kent en leuk vindt. vieren: feest hebben of maken. avond: het deel van de dag na de middag en voor de nacht. uit bed komen: opstaan, het bed verlaten. precies: helemaal juist, op het exacte moment. feest: een viering, een moment om iets te vieren. nieuwe jaar: het jaar dat begint op 1 januari. "Gelukkig nieuwjaar": wat mensen tegen elkaar zeggen op 1 januari. vuurwerk afsteken: vuurwerk laten ontploffen om licht en geluid te maken. gevaarlijk: niet veilig, je kunt iets verkeerds of pijnlijks krijgen. ongelukken: iets wat misgaat, zoals vallen of iets kapotmaken. natuur: planten, dieren en

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 11 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 12 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 13 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.