Kennis van de Nederlandse maatschappij

Kennis van de Nederlandse maatschappij
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsHBOStudiejaar 4

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Kennis van de Nederlandse maatschappij

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 1: Nederland
5 vragen

Slide 2 - Slide

Wat zijn de buurlanden van Nederland?
A
Duitsland en België
B
Frankrijk en Spanje
C
Portugal en Spanje
D
België en Frankrijk

Slide 3 - Quiz

Hoeveel inwoners heeft Nederland?
A
15 miljoen inwoners
B
13 miljoen inwoners
C
17 miljoen inwoners
D
20 miljoen inwoners

Slide 4 - Quiz

Een groot deel van Nederland ligt onder water. Wat houdt het water tegen?
A
Dijken en duinen
B
De afsluitdijk
C
De waternoodsramp
D
De middeleeuwen

Slide 5 - Quiz

Wat was géén Nederlandse kolonie?
A
Nederlands-Indië
B
Suriname
C
De Nederlandse Antillen
D
België

Slide 6 - Quiz

Wanneer stopte de Tweede wereldoorlog?
A
1900
B
1950
C
1945
D
2000

Slide 7 - Quiz

Hoofdstuk 2: Gewoonten

Slide 8 - Slide

Waar staan de belangrijkste regels op van Nederland?
A
Gewoonteboek van Nederland
B
Bijbel
C
Koran
D
Grondwet

Slide 9 - Quiz

Wanneer is Oudjaarsdag?
A
1 januari
B
1 juli
C
31 december
D
14 februari

Slide 10 - Quiz

Hoe heet het volkslied van Nederland?
A
Prins van Oranje
B
Koning Willem van Oranje
C
Prins Franciscus
D
Het Wilhelmus

Slide 11 - Quiz

Wat gebeurt er bij een geboorte?
A
Een oma of opa gaat dood.
B
Een bekende is jarig.
C
Twee mensen gaan trouwen.
D
Als mensen een baby krijgen.

Slide 12 - Quiz

Wat hoort niet bij Nederland?
A
Ik draag de kleren die ik wil.
B
Ik loop hand in hand met mijn vriend.
C
Twee mannen willen graag een kind.
D
Ik ga iedere zondag naar de kapper.

Slide 13 - Quiz

Hoofdstuk 3: Wonen

Slide 14 - Slide

Hoe vind ik een huurhuis?
A
Via de woningbouwvereniging
B
Via een aanvraag bij Mark Rutte
C
Via mijn baas
D
Via een hypotheek

Slide 15 - Quiz

Wat hoort niet bij zuinig met energie omgaan?
A
Kort douche
B
Spaarlampen gebruiken
C
Apparaten uitzetten als ik die niet gebruik
D
Iedere dag 2 rondjes lopen

Slide 16 - Quiz

Er zijn verschillende soorten verzekeringen. Wat hoort er niet bij?
A
Inboedelverzekering
B
Woonhuisverzekering
C
Aansprakelijkheidsverzekering
D
DeAllesVerzekering

Slide 17 - Quiz

Hoe noem je verschillende soorten afval apart weggooien?
A
Container
B
Scheiden
C
Trouwen
D
Boeken

Slide 18 - Quiz

Wanneer bel je de loodgieter?
A
Water lekt in huis.
B
Elektriciteit nodig heb.
C
Een verzekering wil.
D
De Brandweer.

Slide 19 - Quiz

Hoofdstuk 4: Gezondheid

Slide 20 - Slide

Hoe blijf je gezond? Wat hoort er niet bij?
A
Ik eet verse groente en fruit.
B
Ik slaap vroeg.
C
Ik drink veel water.
D
Ik blijf elke dag in mijn slaapkamer.

Slide 21 - Quiz

Wat kan je in de apotheek doen?
A
Afspraak bij de dokter.
B
Ik mag daar sporten.
C
Daar maak ik mijn auto.
D
Medicijnen halen.

Slide 22 - Quiz

Wanneer mag ik naar het ziekenhuis?
A
Door een verwijsbrief van de huisarts.
B
Door de apotheek.
C
Door medicijnen.
D
Ik mag altijd naar het ziekenhuis zonder verwijzing.

Slide 23 - Quiz

Waar kan jij je tanden controleren of je geen gaatjes hebt?
A
Fysiotherapeut
B
Psycholoog
C
Tandarts
D
Huisarts

Slide 24 - Quiz

Wanneer is een zorgverzekering verplicht?
A
Vanaf 16 jaar
B
Vanaf 18 jaar
C
Vanaf 21 jaar
D
Zorgverzekering is niet verplicht.

Slide 25 - Quiz

Hoofdstuk 5: Opvoeden en onderwijs

Slide 26 - Slide

Wat betekent opvoeden?
A
Het kind helpen zich te ontwikkelen.
B
Helpen met sporten.
C
Iets kapot maken.
D
Elke dag de hond uitlaten.

Slide 27 - Quiz

Wanneer kan een kind naar de kinderdagopvang?
A
Vanaf 1 week na de geboorte.
B
Vanaf 6 weken tot 4 jaar.
C
Vanaf 3 jaar.
D
Vanaf 5 jaar.

Slide 28 - Quiz

Wanneer kan een kind naar de basisschool?
A
Vanaf 6 weken
B
Vanaf 12 jaar
C
Vanaf 4 jaar
D
Vanaf 18 jaar

Slide 29 - Quiz

Hoelang duurt MBO niveau 1?
A
1 jaar
B
2 jaar
C
3 jaar
D
4 jaar

Slide 30 - Quiz

Hoofdstuk 6: Werk

Slide 31 - Slide

Op welke manier kan ik werk zoeken? Wat hoort er niet bij?
A
Via een vacature
B
Via mijn netwerk
C
Via het uitzendbureau
D
Ik krijg werk van de gemeente.

Slide 32 - Quiz

Wat zijn géén voorbeelden van problemen op het werk?
A
Mijn collega's zijn niet aardig tegen mij.
B
Mijn werkplek is niet veilig.
C
Ik word gediscimineerd.
D
Ik krijg gratis koffie of thee.

Slide 33 - Quiz

Ik wil een eigen bedrijf. Wat kan jij dan het beste doen?
A
Naar de Kamer van Koophandel (KvK).
B
Naar de gemeente voor een plan.
C
Naar de politie.
D
Naar de regering.

Slide 34 - Quiz

Waar kan ik de meeste uitkeringen aanvragen?
A
Bij het UWV.
B
Bij de regering.
C
Bij www.werk.nl
D
Bij de uitzendbureau.

Slide 35 - Quiz

Hoofdstuk 7: Instanties

Slide 36 - Slide

Wat doet de gemeente? Wat hoort er niet bij?
A
Vergunningen geven.
B
Helpen bij het zoeken van werk.
C
Zorgen voor een schone stad.
D
Een huis voor je kopen.

Slide 37 - Quiz

Wat betekent legitimeren?
A
Je identiteitsbewijs laten zien om te kijken wie je bent.
B
Een gevangenisstraf.
C
Daders oppakken.
D
Een veilige speeltuin maken.

Slide 38 - Quiz

Wat doe je als iemand iets van jou heeft gestolen?
A
Aangifte doen.
B
Naar www.werk.nl
C
Naar mijn buren gaan.
D
112 bellen.

Slide 39 - Quiz

Iedereen moet belasting betalen. Waarvoor wordt dit geld gebruikt? Wat klopt niet?
A
Het betalen van boetes.
B
Betalen van uitkeringen.
C
Voor het bouwen van scholen en snelwegen.
D
Voor de politie.

Slide 40 - Quiz

Wat doet het Juridisch Loket?
A
Juridisch advies geven.
B
Helpen bij uitkeringen.
C
De Nationale ombudsman helpen.
D
Helpen bij het kopen van een huis.

Slide 41 - Quiz

Wanneer kan je bellen naar Veilig Thuis?
A
Als je thuis niet veilig bent.
B
Wanneer je een uitkering wilt aanvragen.
C
Een vergunning wilt aanvragen.
D
Helpen bij de opvoeding van mijn kind.

Slide 42 - Quiz

Hoofdstuk 8: Regering en wet

Slide 43 - Slide

Wanneer mag je stemmen?
A
Vanaf je 18de en met het Nederlandse nationaliteit.
B
Wanneer je in Nederland woont.
C
Wanneer je werk vindt.
D
Wanneer ik een huis heb.

Slide 44 - Quiz

Wie is onze minister president?
A
Hugo de Jonge
B
Mark Rutte
C
Geert Wilders
D
Willem Alexander

Slide 45 - Quiz

Wat doet de Eerste kamer?
A
Maakt nieuwe wetten.
B
Controleert nieuwe wetten.
C
Regelt de verkiezingen.
D
Helpt de burgermeester.

Slide 46 - Quiz

Wat staat er niet in de grondwet?
A
Alle wetten van onze democratie.
B
Welke taken de koning, Tweede kamer en Provinciale Staten
C
Rechten van alle Nederlanders.
D
Alle plaatsen/gemeentes in Nederland.

Slide 47 - Quiz