TC A1 thema 7 herhaling

TC A1 thema 7 herhaling

Werkwoorden kunnen en mogen

Ik kan

Jij/U kan/kunt

Kan jij?

Kun jij?

Kunt u?

Hij/zij kan

Wij/jullie/zij kunnen

Ik mag

Jij/U mag

Mag jij/U?

Hij/Zij mag

Wij/jullie/zij mogen

Je .... hier niet fietsen.

1. mag
2. mogen

Hij .... lekker koken.

1. kunt
2. kan
3. kant

Sommige mensen .... geen zout.

1. maggen
2. mag
3. mogen

De baby's .... geen koekje.

1. mag
2. mogen
3. magt

.... jij me helpen?

1. mag
2. kan
3. kunt
4. kunnen

..... U met mij mee naar de Efteling?

1. Kun
2. mogen
3. Mag

Werkwoord kunnen:
U .... de trui daar passen.

Werkwoord kunnen:
Wij..... de tram nemen.

Werkwoord kunnen:
..... jij mij helpen?

Werkwoord kunnen:
De deuren .... niet op slot.

Werkwoord mogen:
Je ... hier niet fietsen.

Werkwoord mogen:
Jullie ... zelf drinken pakken.

Werkwoord mogen:
Heidi ... geen melk drinken.

Werkwoord mogen:
.... ik de suiker?

Bezittelijke voornaamwoorden

jouw fiets

mijn fiets

onze fiets

uw fiets

jullie fiets

Hij heeft een mooie auto.
Het is.... auto.

1. haar
2. zijn
3. onze
4. jullie

Zij hebben een probleem.
Het is.... probleem.

1. hun
2. hen
3. mijn
4. haar

Zij draagt een hoed.
Het is ... hoed.

1. zijn
2. hem
3. onze
4. haar

Ik heb een tuin.
Het is .... tuin

1. zijn
2. mijn
3. haar
4. onze

Ik heb een hond.
Het is .... hond.

Wij hebben een huis.
Het is .... huis.

Jullie hebben een mooie auto.
Het is.... auto.

Zij wonen op een boot.
Het is .... boot.

halen

wil

Het meisje

de trein

naar

de bus

De vrouw

rent

Het vliegtuig

komt

op het vliegveld

aan