NUMMER 4 BRAINTRAINER H9

1 / 18
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Gemeentebestuur
A
de gemeentelijke overheid
B
de provinciale overheid
C
het landsbestuur
D
De inrichting van het bestuur van een staat (land) en zijn onderdanen.

Slide 2 - Quiz

Zonder burgers kan er ook een staat zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Gemeentelijke overheid, de provinciale overheid, het landsbestuur en de Europese regering zijn de bestuurslagen van de Nederlandse staatsinrichting.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

In een staat is er een bepaald gezag dat over de burgers heerst namelijk de regering.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

De provinciale overheid, het landsbestuur en de Europese regering zijn de bestuurslagen van de Nederlandse staatsinrichting.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Een ander woord voor regering is een kabinet.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

Gemeentelijke overheid, het landsbestuur en de Europese regering zijn de bestuurslagen van de Nederlandse staatsinrichting.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

In Nederland hebben we 3 bestuurslagen
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Een staat is een gemeenschap van mensen (burgers)
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

In Nederland hebben we 1 bestuurslaag
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

In een staat is er geen gezag dat over de burgers heerst namelijk de regering.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Zonder burgers geen staat.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

In Nederland hebben we 2 bestuurslagen
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

Gemeentelijke overheid, het landsbestuur en de Europese regering zijn de bestuurslagen van de Nederlandse staatsinrichting.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

1 van de bestuurslagen is de gemeentelijke overheid
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Gemeentelijke overheid, de provinciale overheid EN het landsbestuur zijn de bestuurslagen van de Nederlandse staatsinrichting.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz