Grammatica, zinsdelen

Grammatica

Zinsdelen benoemen

Alle theorie met voorbeelden

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Grammatica

Zinsdelen benoemen

Alle theorie met voorbeelden

Slide 1 - Slide

Hoe vind je een zinsdeel?

Kort door de bocht: alles wat je voor de persoonsvorm kunt zetten, vormt een zinsdeel


vb: De rode bloemenvaas van mijn moeder / heeft / een barstje

Slide 2 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Verander de zin van de tijd, de persoonsvorm verandert mee!

vb: De rode bloemenvaas van mijn moeder / heeft / een barstje.

De rode bloemenvaas van mijn moeder / had / een barstje.


Stap 1: Wat is de persoonsvom?

Slide 3 - Slide

Wat is het gezegde?
Er zijn twee soorten gezegden: werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde. Het gezegde bevat sowieso alle werkwoorden (en in sommige gevallen de delen die bij het werkwoord horen).

Slide 4 - Slide

Werkwoordelijk gezegde

Wg = alle werkwoorden!

Let op:

* Bij figuurlijk taalgebruik rekenen we het deel dat figuurlijk gebruikt is, ook tot het wg.

vb: De situatie / loopt / volledig / uit de hand.

* Een werkwoord met 'een verplicht' wederkerend voornaamwoord (vorm van zich) bij zich.

(wederkerend vnw = ook onderdeel van wg)

vb: Ik / vraag / me / weleens / af / hoe dat kan.

Slide 5 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

* Het NG zegt iets over het onderwerp: wat het ond. is, wordt, blijft etc.

* Het NG bevat altijd een koppelwerkwoord (zijn, worden, bijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen)

* Het NG bevat een naamwoordelijk deel. Dat is een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord dat iets over het onderwerp in de zin zegt.



Slide 6 - Slide

NG

vb:  

Mijn moeder is boos.

Ik word ziek.


Stap 2: Wat is het gezegde?

Slide 7 - Slide

Wat is het onderwerp? (stap 3)

Wie of wat + gezegde?

(Ond. begint nooit met een vz)


vb: Karel en Marieke / gaan / morgen / naar de film.


Slide 8 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp? (stap 4)

Wie of wat + gezegde + ond?

(ook een lv kan nooit met een vz beginnen + een zin met NG heeft nooit een LV)


vb: Mijn huiswerk (lv) / maak (pv, wg) / ik (ond) / morgen.


Slide 9 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp? (stap 5)

Aan wie of Voor wie + gez. + ond. + lv?

* Je kunt voor het meewerkend voorwerp vaak aan of voor zetten, of je kunt aan of voor weglaten.

vb: Sandra (ond.) / stuurt (pv, gez.) / Kees (Mv) / elke week / een brief (lv).

Slide 10 - Slide

Wat is de bepaling van gesteldheid? (stap 6)



* BVG geeft de toestand weer waarin het ond. of lv zich bevindt.

vb: Erik (ond) rent na de wedstrijd blij (bvg) het veld op.

vb: Erik (ond) rent na de wedstrijd snel (géén bvg) het veld op. (zegt nl. niks over ond...)

vb:  Als jouw vriendin (bvg) raad ik (ow) jou die aankoop af.

vb: Moeder verft het kastje (lv) blauw (bvg).

Slide 11 - Slide

Wat is/zijn de bijwoordelijke bepalingen? (stap 7)

 


Antwoord op vragen als: waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee, waaruit, wanneer, hoe, hoeveel etc.

bwb's geven extra info over het gezegde. Je kunt ze ook weglaten.


vb: Morgen (wanneer?) / gaan / we / met z'n allen (met wie?) / naar de film (waar naartoe?).

Slide 12 - Slide


Open ELO - Kijk onder het kopje 'Grammatica' en ga oefenen met de verschillende zinsdelen.


Slide 13 - Slide

Huiswerk

* Leer alle theorie over zinsdelen van het overzicht 'Grammatica (zinsdelen en woordsoorten)' (zie ELO)

* Huiswerk wordt bij de komende blokken (grammatica en formuleren) weer actiever gecontroleerd

Slide 14 - Slide

Vooruitblikken

* Herhaling zinsdelen

* Woordsoorten: 

- verschil zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord

- voornaamwoorden

- bijwoorden

Slide 15 - Slide