voorzetsels 6.8 taalcompleet B1

voorzetsels 6.8
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

voorzetsels 6.8

Slide 1 - Slide

Letten .....

(De moeder let goed ....... haar kind)
A
voor
B
op
C
naar
D
achter

Slide 2 - Quiz

slagen ......

(Hij is geslaagd ....... zijn examen)
A
voor
B
op
C
naar
D
onder

Slide 3 - Quiz

Bestaan .....

(Het boek bestaat ..... 6 hoofdstukken)
A
aan
B
naar
C
over
D
uit

Slide 4 - Quiz

Iets veranderen .....

Ze heeft iets veranderd ....... haar kapsel

A
aan
B
voor
C
naar
D
op

Slide 5 - Quiz

Herkennen .....

Je kunt hem herkennen ...... zijn stem.
A
voor
B
naar
C
aan
D
op

Slide 6 - Quiz

Zwaaien .......

Het kind zwaait .......... zijn vader.
A
tegen
B
uit
C
voor
D
naar

Slide 7 - Quiz

Verantwoordelijk zijn ......

De ouders zijn verantwoordelijk ..... hun kinderen.
A
op
B
voor
C
naar
D
tussen

Slide 8 - Quiz

Schoppen ....

De jongen schopt ..... de bal.
A
tegen
B
op
C
aan
D
tussen

Slide 9 - Quiz

Recht hebben ......

Elk kind heeft recht ....... onderwijs.
A
om
B
of
C
op
D
onder

Slide 10 - Quiz

Voorbereiden ......

Zij bereidt zich voor ...... het gesprek.


A
aan
B
op
C
over
D
naar

Slide 11 - Quiz

Samenwerken .....

Ik werk graag samen ...... mijn collega's.
A
met
B
tussen
C
aan
D
voor

Slide 12 - Quiz

Uitnodigen .......

Zij nodigt iedereen uit ....... haar feest.
A
aan
B
naar
C
voor
D
op

Slide 13 - Quiz

Discussiëren .....

Zij discussiëren ....... politiek.
A
om
B
op
C
naar
D
over

Slide 14 - Quiz

Struikelen ......

De moeder struikelt ...... het speelgoed.
A
om
B
op
C
of
D
over

Slide 15 - Quiz

Passen ......

Deze kleur past goed ...... jouw haar.
A
met
B
bij
C
voor
D
om

Slide 16 - Quiz

Zich bezighouden .....

Zij houdt zich graag bezig .... schilderen
A
aan
B
voor
C
met
D
op

Slide 17 - Quiz

Reageren ....

Waarom reageer je niet ..... mijn appjes?
A
naar
B
op
C
over
D
tussen

Slide 18 - Quiz

..... sport doen

Alle mensen zouden ..... sport moeten doen.
A
om
B
tegen
C
op
D
aan

Slide 19 - Quiz