25-01 Formuleren H3 signaalwoorden

HV 1R
Welkom
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

HV 1R
Welkom

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Programma vandaag

  • Uitleg signaalwoorden

  • opdrachten maken en inhalen volgtoets (Luitzen, Lennon, Milan en Fay)
  • quiz










    Slide 3 - Slide

    Leerdoel deze week
    Je kunt de juiste verwijswoorden gebruiken, je herkent signaalwoorden in een tekst en kent het verband dat ze aangeven.

    Slide 4 - Slide

    Huiswerk
    Hst. 2 Formuleren, theorie lezen en opdr. 2 en 3 maken en Hst 4, opdr. 1 en 2 maken Zie planning Nw Ned Online. Je maakt de opdrachten online. 


    Slide 5 - Slide

    Lekker voorlezen uit Alaska 

    Slide 6 - Slide

    Uitleg signaalwoorden

    Slide 7 - Slide

    Hoe verbind je deze zinnen?
    • Ik kleed me heel mooi aan. Ik ga naar een feest.
    • Ik kleed me heel mooi aan EN ik ga naar een feest.
    • Ik loop het huis uit. Ik pak mijn fiets. Ik race naar school.
    • Ik loop het huis uit. EERST pak ik mijn fiets. DAARNA race naar school. 

    Slide 8 - Slide

    Verband en signaalwoord
    1. chronologisch: Eerst ga ik eten, daarna sporten. 
    2. opsommend: Boter en kaas en ook eieren. Vergeet bovendien de olie niet.
    3. tegenstellend: Niet dit, maar dat! Toch doen we dat zo. 
    4. toelichtend: Zo is er bijvoorbeeld een wedstrijd. 

    Slide 9 - Slide

    Verband en signaalwoord
    1. oorzaak-gevolg: daardoor, doordat: Doordat het regent, wordt de straat nat. 
    2. reden: omdat, want, namelijk,... Omdat ik te laat kwam, moest ik een briefje halen.
    3. conclusie/samenvatting: kortom, al met al, dus,.. Dat was dus vervelend. 
    4. voorwaarde: als...dan, indien, tenzij, wanneer,.. Als Harry goed oefent, kan hij kampioen Zwerkbal worden. 

    Slide 10 - Slide

    Zoek het signaalwoord en het verband
    1.  Ik ga naar de bakker. Daarna fiets ik naar de slager. 
    2. Het regent hard. Daardoor ben ik doorweekt.
    3. Harry en zijn vrienden hebben de wedstrijd gewonnen omdat ze hard getraind hebben. 
    4. Als je goed oplet, weet je dat Harry Potter favoriet is bij deze docent. 

    Slide 11 - Slide

    Zelfstandig werken / Volgmeting
    Lezen: theorie Formuleren H3 (signaalwoorden) en Maken: opdrachten 1 en 2

    Klaar? 
    Leesvaardigheid H1 maken
    Alles staat in de planning.


    timer
    20:00

    Slide 12 - Slide

    Het kind liep op straat.
    .... liep te huilen.
    A
    Het
    B
    Hij
    C
    Die

    Slide 13 - Quiz

    Ik eet graag een ijsje, .... ik dan bij City Plaza koop.
    A
    die
    B
    wat
    C
    dat

    Slide 14 - Quiz

    De regering en .... ministers vergaderen vandaag.
    A
    zijn
    B
    haar
    C
    hun

    Slide 15 - Quiz

    Het comité vroeg .... leden om raad.
    A
    haar
    B
    zijn
    C
    hun

    Slide 16 - Quiz

    Ella en Edward zijn verhuisd.
    .... hebben nog een feest gegeven voordien.
    A
    Hun
    B
    Zij
    C
    Ze

    Slide 17 - Quiz

    In ons dorp is elk jaar een Oranjefeest. Het wordt gehouden in september (1) … net als iedereen ga ik er (2) … heen, (3) … er van alles te beleven is. (4) … is er altijd een kermis met vele attracties, (5) … botsautootjes, een reuzenrad (6) … een zweefmolen.

    Slide 18 - Slide

    Het wordt gehouden in september (1) … net als iedereen ga ik er (2) … heen, (3) … er van alles te beleven is.
    A
    1: omdat 2: ook 3: omdat
    B
    1: en 2: ook 3: omdat
    C
    1: dus 2 : bovendien 3: want
    D
    1: en 2: ook 3: want

    Slide 19 - Quiz

    (4) … is er altijd een kermis met vele attracties, (5) … botsautootjes, een reuzenrad (6) … een zweefmolen.
    A
    1: Zo 2: zoals 3: en
    B
    1: Zo 2: en 3: en
    C
    1: Bijvoorbeeld 2: dus 3: en
    D
    1: Ook 2: met 3: en

    Slide 20 - Quiz

    Schrijf zinnetje waarbij je een signaalwoord gebruikt voor een redengevend verband.

    Slide 21 - Open question

    Schrijf een zinnetje waarin je een signaalwoord voor een tegenstellend verband gebruikt.

    Slide 22 - Open question

    Welke vragen heb je nog over signaalwoorden of verwijswoorden?

    Slide 23 - Slide

    Wat heb je vandaag geleerd?
    Volgende les: verder oefenen
    Vrijdag: Leestekst om woordenschat te meten

    Slide 24 - Slide

    Slide 25 - Link