woordvolgorde in het Nederlands

Herhaling zinsbouw
We beginnen met de woordvolgorde in een normale zin
en in een zin met inversie.
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Herhaling zinsbouw
We beginnen met de woordvolgorde in een normale zin
en in een zin met inversie.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Video

This item has no instructions

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
tweede werkwoord
1
2
3
4
de rest
onderwerp
persoonsvorm

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
leren
1
2
3
4
Nederlands
Zij
wil

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

De woordvolgorde van de rest van de zin.

De woordvolgorde in de rest van de zin.

Het meeste gebruik je:
Tijd - manier - Plaats.


Ik ben gisteren met de auto naar huis gereden.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Woordvolgorde
Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
Denk eraan: het woord met de hoofdletter is het eerste woord van de zin.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

begint-De les-negen-uur-om

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

geslapen-Ik-tien-uur-heb-tot

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Hij-gekocht-fiets-nieuwe-heeft-een

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Gisteren - ik - gekocht - heb - een Nederlands woordenboek

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

een paar dagen - Ik - met vrienden - ga - naar Parijs

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Zullen - gaan - we - volgende week vrijdag - naar het zwembad?

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

je - Ben - geweest - in Amsterdam - wel eens?

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

ben-jij-op-school-niet-Waarom?

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

Bijna elke dag ze gaan naar het buurthuis.
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?
In de bibliotheek lezen ze een boek.
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?
Dichtbij hun huis is een bioscoop.
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?
Dan ze gezellig praten met anderen.
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Ik ga morgen toe naar school.
B
Ik morgen ga naar school toe.
C
Ik ga morgen naar school toe.
D
Ik ga naar school morgen toe.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Wij hebben een auto nieuwe gekocht.
B
Wij hebben gekocht een auto nieuwe.
C
Gekocht hebben wij een nieuwe auto.
D
Wij hebben een nieuwe auto gekocht.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Hebben jullie morgen geen huiswerk?
B
Morgen hebben jullie geen huiswerk.
C
Jullie hebben morgen geen huiswerk.
D
Jullie hebben geen huiswerk morgen.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Video

This item has no instructions

Slide 24 - Video

This item has no instructions

Samengestelde zinnen

  • Hebben meerdere pv's (werkwoord)
  • Hoofdzin + Bijzin
  • Hoofdzin + Hoofdzin



Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Hoofdzin (HZ)

- onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar

- de persoonsvorm staat op de eerste of tweede plaats


Voorbeeld:

De films van James Bond zijn beroemd.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Bijzin (BZ)

  • Tussen de persoonsvorm en het onderwerp kunnen wel andere zinsdelen staan, maar dit hoeft niet
  • De persoonsvorm staat vaak achter in de bijzin


Voorbeeld:

Weet je al of we vanavond uit eten gaan?

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Is dit een samengestelde zin?

'Ik ben moe en ik heb geen zin om te gaan trainen.'
A
nee
B
ja

Slide 28 - Quiz

Verander tijd: 'Ik was moe en had geen zin om te gaan trainen'.

'Ben' en 'heb' veranderen, dus 2 persoonsvormen, dus samengestelde zin. 

Merk op dat in allebei de zinnen het onderwerp naast de persoonsvorm staat. Het zijn dus allebei hoofdzinnen. 
Is dit een samengestelde zin?

'Petra wil graag met haar moeder tennissen'
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Hoofdzin of bijzin?

'Ik ga morgen naar de kapper.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 30 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
Hoofdzin of bijzin?

'... als ik mijn fiets heb gemaakt.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 31 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Voegwoorden (NS)

Nevenschikkende voegwoorden: hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de voegwoorden en, maar, want of of. Het onderwerp en de PV staan naast elkaar.


Voorbeeld:

Het is al laat en daarom kom ik vanavond.
Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
Ik kom vanavond, want het is al laat.
Kom je vanmiddag of kom je vanavond?

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Voegwoorden (OS)

Onderschikkende voegwoorden: terwijl,  voordat, toen, nadat, doordat, zodat, waardoor, omdat,  hoewel, dat (en nog veel meer). Het onderwerp en de persoonsvorm staan niet naast elkaar.


Voorbeeld:

Piet eet geen tonijn, omdat hij niet van vis houdt.

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Voegwoorden van tijd
Een voorbeeld van een verband in een tekst is tijd. Door een voegwoord van tijd weet jij wanneer iets is gebeurd. Dat kan precies, maar dat kan ook niet precies.
Dit zijn voorbeelden van voegwoorden van tijd:
Toen, sinds, wanneer, als.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions