VOORTPLANTING EN ONTWIKKELING OEFENEN TOETS

oefenentoets voortplanting
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

oefenentoets voortplanting

Slide 1 - Slide

Het voortplantingsstelsel 
van een man
In de teelballen worden de zaadcellen geproduceerd en deze worden tijdelijk opgeslageni n de bijballen die bovenop de teelballen liggen. Wanneer er een ejaculatie (uitstoting van sperma) zal plaatsvinden, dan zullen de zaadcellen via de zaadleiders richting de prostaat gaan. Onderweg komen ze eerst langs de zaadblaasjes. Zaadcellen hebben geen eigen voeding, zoals de eicellen van een vrouw wel hebben. Bij de zaadblaasjes wordt er vocht met voedingsstoffen toegevoegd bij de zaadcellen. Daarna volgen ze hun weg naar de prostaat waar de zaadleiders aansluiten bij de urinebuis. Bij de prostaat wordt er ook nog vocht toegevoegd. Het vocht uit de prostaat samen met het vocht met voedingsstoffen van de zaadblaasjes, noemen we sperma. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat is de functie van de prostaat?
A
Het opslaan van zaadcellen
B
Het toevoegen van vocht aan de zaadcellen
C
Het aanmaken van zaadvloeistof
D
Het produceren van zaadcellen

Slide 4 - Quiz

In de afbeelding hiernaast staan de organen van het mannelijk voortplantingsstelsel. Er staan vijf organen aangegeven met een cijfer.

Sleep de onderstaande namen achter het juiste cijfer
teelbal
zwellichaam
prostaat
zaadblaasje
bijbal

Slide 5 - Drag question

Wat is de functie van de zaadblaasjes?
A
Het produceren van zaadcellen
B
Het aanmaken van prostaatvocht
C
Het toevoegen van vocht bij de zaadcellen
D
Het opslaan van zaadcellen

Slide 6 - Quiz

Op welke volgorde gaat een zaadcel door het mannelijke voortplantingsstelsel? Sleep de onderdelen naar de juiste plek.
1
2
3
4
5
urinebuis
prostaat
zaadleider
bijbal 
teelbal 

Slide 7 - Drag question

Puberteit
Een levensfase is een periode in het leven van de mens waarbij specifieke kenmerken horen.

De puberteit een periode is dat er naast de primaire geslachtskenmerken door geslachtshormonen de secundaire geslachtskenmerken ontstaan. De secundaire geslachtskenmerken worden ontwikkelt door middel van geslachtshormonen

Een belangrijke hormoonklier om de geslachtshormonen te regelen dat is de hypofyse. Een kleine klier onderaan het brein. 



Slide 8 - Slide

Welke kenmerken zijn borstgroei en baardgroei?
A
Primaire geslachtskenmerken
B
Secundaire geslachtskenmerken

Slide 9 - Quiz

Wat zijn PRIMAIRE geslachtskenmerken?
A
Kenmerken die ontstaan door hormonen
B
Kenmerken die ontstaan tijdens de puberteit
C
Kenmerken die ontstaan door gedrag
D
Kenmerken die aanwezig zijn bij geboorte

Slide 10 - Quiz

Zaadcellen
Mannelijke geslachtscellen
Kenmerken:
- de kleinste menselijke cellen
- hebben geen eigen voeding
- kunnen zich voortbewegen

Door middel van de zweepstaart kunnen de zaadcellen zich voortbewegen richting de eileider van de vrouw. De bevruchting vindt plaats in de eileiders. 

Als er een bevruchting plaatsvindt, dan zal de bevruchte eicel richting de baarmoeder gaan om zich daar in te nestelen. Een eicel kan zich zelf niet voortbewegen, maar dat wordt geregeld door trilharen op het slijmvlies waarmee de eileiders zijn bedekt. 

Slide 11 - Slide

Wat is de functie van de zweepstaart van de zaadcel?
A
De celstructuur versterken
B
Energie opwekken
C
Een signaal afgeven aan de eicel
D
Voortbeweging mogelijk maken

Slide 12 - Quiz

Waarom kan een zaadcel zonder zweepstaart niet voor bevruchting zorgen?
A
Is te groot om door de eicelwand te komen
B
Kan geen signaal aan de eicel geven
C
Kan niet naar de eicel zwemmen
D
Heeft geen DNA

Slide 13 - Quiz

De menstruatiecyclus
Bekijk het filmpje over de menstruatiecyclus.
In het filmpje worden 4 fasen binnen de cyclus genoemd.




Wat zijn die 4 fasen?

Slide 14 - Slide

Menstruatiecyclus 
  • Menstruatiecyclus               Ovulatie                     menstruatie ongesteldheid

Slide 15 - Slide

PLACENTA
Via de navelstreng is de foetus verbonden met de placenta (moederkoek), waardoor het kind voedingsstoffen en zuurstof krijgt. De moeder en het kind hebben beiden een eigen bloedsomloop. Wanneer het kind geboren wordt, dan is de navelstreng niet meer nodig, 

Slide 16 - Slide

Hoelang duurt een menstruatie cyclus?
A
18 dagen
B
30 dagen
C
28 dagen
D
2 weken

Slide 17 - Quiz

Wanneer begint je menstruatie cyclus?
A
de laatste dag dat je ongesteld bent
B
de eerste dag als je ongesteld bent

Slide 18 - Quiz

Wat gebeurt er op dag 14 in de menstruatie cyclus?
A
Ongesteld zijn
B
Ovulatie
C
Innesteling
D
Menstruatie

Slide 19 - Quiz

Hoe noem je dag 11 t/m 15 van de menstruatie cyclus?
A
menstruatie
B
ovulatie
C
bevruchting
D
vruchtbare periode

Slide 20 - Quiz

Wat is de functie van de navelstreng?
A
Het voorziet de foetus van voedingsstoffen
B
Het helpt bij de bevalling
C
Het is een overblijfsel van de embryonale ontwikkeling
D
Het zorgt voor zuurstoftoevoer naar de foetus

Slide 21 - Quiz

Waarom is de navelstreng niet meer nodig vanaf de geboorte?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Wat is een natte droom?
A
Een nachtmerrie
B
Een spontane zaadlozing tijdens de slaap
C
Een slaapwandeling
D
Een droge droom

Slide 24 - Quiz

Voorbehoedsmiddel
Niet alle voorbehoedsmiddelen beschermen tegen een SOA.

Spiraaltje: sluit baarmoederhals af, zodat zaadcellen er niet door kunnen.

Slide 25 - Slide

Welk voorbehoedsmiddel is dit?
A
prikpil
B
hormoonstaafje
C
spiraaltje
D
nuvaring

Slide 26 - Quiz

Drie voorbehoedsmiddelen zijn de pil, het condoom en het spiraaltje. Bij welke van deze voorbehoedsmiddelen voorkom je de ovulatie?
A
Bij de pil
B
Bij de pil en condoom
C
Bij de pil en het spiraaltje
D
Bij alle drie.

Slide 27 - Quiz

Voorbehoedsmiddelen zijn:
A
middelen die een vrouw laten menstrueren
B
middelen die voor de gezondheid ingenomen worden/ beter worden
C
middelen die een zwangerschap tegen gaan
D
middelen die helpen dat een vrouw zwanger wordt.

Slide 28 - Quiz

Wat is dit voorbehoedsmiddel?
A
Vrouwencondoom
B
Nuva
C
Spiraaltje
D
Condoom

Slide 29 - Quiz

Wat is de naam van dit voorbehoedsmiddel?
A
De pil
B
Anticonceptiestaafje
C
Spiraaltje
D
Vrouwencondoom

Slide 30 - Quiz