Verbes faire en aller/passé composé

Les verbes
ALLER en FAIRE
1 / 45
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Les verbes
ALLER en FAIRE

Slide 1 - Slide

'Faire' betekent...
A
zijn
B
kunnen
C
hebben
D
maken, doen

Slide 2 - Quiz

'Aller' betekent
A
gaan
B
zijn
C
kunnen
D
willen

Slide 3 - Quiz

Noteer
alle 6 vormen van
ALLER

Slide 4 - Mind map

Aller
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
vais
vas
va
allons
allez
vont

Slide 5 - Drag question

  Zet de vervoegingen van het werkwoord 'aller' in de goede volgorde.
aller
il, elle, on va
nous allons
tu vas
vous allez
ils vont
je vais

Slide 6 - Drag question

aller (je)
timer
0:20

Slide 7 - Open question

aller (tu)
timer
0:20

Slide 8 - Open question

aller (nous)
timer
0:20

Slide 9 - Open question

aller (vous)
timer
0:20

Slide 10 - Open question

Vertaal
1. Ik ben gegaan
2. ik ben gebleven
3. ik ben vertrokken
4. ik heb geslapen

Slide 11 - Open question

faire
(doen)
il/elle/on
ils
tu
je/j'
font
fais
fait
fais

Slide 12 - Drag question

Il (faire) ______ beau?

Slide 13 - Open question

Ils (faire) ______ les devoirs?

Slide 14 - Open question

Je (faire) ______ mes devoirs?

Slide 15 - Open question

nous ______ (faire)

Slide 16 - Open question

faire (tu)
timer
0:20

Slide 17 - Open question

faire (vous)
timer
0:20

Slide 18 - Open question

on ... (faire)

Slide 19 - Open question

Op een schaal van 0-10:
hoe goed beheers je deze werkwoorden?

Slide 20 - Mind map

timer
1:30
avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est

Slide 21 - Drag question

Wat heb je altijd nodig voor het maken van een passé composé?

Slide 22 - Open question

Passé composé

Slide 23 - Slide

On a habité
A
présent
B
passé composé

Slide 24 - Quiz

Ma mère demande
A
présent
B
passé composé

Slide 25 - Quiz

elle a regardé
A
présent
B
passé composé

Slide 26 - Quiz

nous avons écouté
A
présent
B
passé composé

Slide 27 - Quiz

Uit hoeveel delen bestaat Passé Composé?
A
1
B
2

Slide 28 - Quiz

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 29 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 30 - Quiz

Zet in de passé composé.
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 31 - Quiz

Cet été, on (faire, passé composé) _____ ______ un beau voyage.
A
est fait
B
a fait
C
est fairé
D
a faité

Slide 32 - Quiz

Passé composé - gebruik
J’ai regardé un film pendant le week-end. 
Ik heb een film gekeken in het weekend.

Kijk naar bovenstaande voorbeeldzin. De passé composé gebruik ik om.... 
  • iets over het verleden te vertellen

Slide 33 - Slide

Passé composé - gebruik
J’ai regardé un film pendant le week-end. 
Ik heb een film gekeken in het weekend.

Kijk naar bovenstaande voorbeeldzin. De passé composé gebruik ik om.... 
  • iets over het verleden te vertellen

Slide 34 - Slide

Passé composé - vorm
De passé composé bestaat, net als de Nederlandse voltooide tijd uit twee delen

  • het bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord

Slide 35 - Slide

Passé composé - hulpww. 
  • Wanneer je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt (ik ben gegaan), gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord être.  
  • Wanneer je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt (ik heb gekeken), gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord avoir.  

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Passé composé - hulpww.
Voor de passé composé gebruik je deze hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd (le présent). Het is dus belangrijk deze goed uit je hoofd te kennen! 

Zie de volgende dia...

Slide 38 - Slide

avoir = hebben
j'ai
tu as 
il, elle, on a
nous avons
vous avez
ils, elles ont 
être = zijn
je suis
tu es
il, elle, on est
nous sommes
vous êtes
ils, elles sont 

Slide 39 - Slide

Passé composé - volt. dw. 
In het Frans heb je werkwoorden die eindigen op:
1. -er (zoals regarder = kijken)
2. –ir (zoals sortir = uitgaan)
3. –re (zoals vendre = verkopen)

Slide 40 - Slide

Passé composé - volt. dw. 
Bij regelmatige ww. is het maken van het voltooid deelwoord heel makkelijk. 
  • Regelmatige werkwoorden op –er: haal -er eraf en voeg é toe (manger: j'ai mangé des moules).
  • Regelmatige werkwoorden op –ir: haal -ir eraf en voeg je -i toe (partir: il est parti en vacances)
  • Regelmatige werkwoorden op –re: haal -re eraf en voeg je -u toe  (perdre: elle a perdu son sac) 


Slide 41 - Slide

Passé composé 
Des questions?
Vragen? 

Slide 42 - Slide

Passé composé
Présent
J'ai mangé
il parle
Ils ont acheté
je téléphone
vous avez dansé
nous écoutons
vous regardez
Tamara a marché
nous avons trouvé
on cherche
Elisa rencontre
tu as raconté

Slide 43 - Drag question

Waarom is: Je dansé fout?
Wat ontbreekt er?

Slide 44 - Open question

elles (retourner) = terugkomen
A
elles ont retourné
B
elles sont retourné

Slide 45 - Quiz