Test quiz eco

Wat is een vacature?
A
Een baan waarvoor iemand wordt gezocht.
B
Straattaal: "Hoe gaat het met je moeder?"
C
Uren waarin vakken worden gevuld.
D
Alle banen bij elkaar.
1 / 27
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat is een vacature?
A
Een baan waarvoor iemand wordt gezocht.
B
Straattaal: "Hoe gaat het met je moeder?"
C
Uren waarin vakken worden gevuld.
D
Alle banen bij elkaar.

Slide 1 - Quiz

Wat betekent Cao
A
Italiaans voor "doei".
B
Collectief Afrikaans Ondernemerschap
C
Communistische Arbeiders onderwijs
D
Collectieve arbeidsovereenkomst

Slide 2 - Quiz

De arbeidsmarkt is ........
A
Een marktplein waar mensen kunnen solliciteren
B
Alle banen bij bedrijven en mensen die werken of werk zoeken.
C
Een plek om een uitkering aan te vragen.
D
Het plein om te werken, bv. vegen.

Slide 3 - Quiz

Wat is arbeidsverdeling?
A
De verdeling van alle werkende mensen over de bedrijfstakken
B
De verdeling van taken die één persoon moet doen op zijn werk.
C
Al het werk bij bedrijven is verdeeld in verschillende banen.
D
De verdeling van taken door je chef of baas.

Slide 4 - Quiz

Scholing is ......
A
De vervelende regel dat je naar school moet tot je 18e.
B
Een opleiding waarin je leert voor een baan.
C
Meerdere scholen bij elkaar.
D
Een school van de ING-bank.

Slide 5 - Quiz

Een voltijdbaan is....
A
Een baan van tenminste 20 uur per week.
B
Een baan van meer dan 40 uur per week.
C
Een baan waarin je je volle verstand nodig hebt.
D
Een baan van tenminste 36 uur per week.

Slide 6 - Quiz

Een deeltijdbaan is....
A
Een baan waarin je zelf je tijd verdeelt.
B
Een baan waarin je op oproepbasis komt.
C
Een baan van minder dan 36 uur per week.
D
Een baan van minder dan 20 uur per week.

Slide 7 - Quiz

Solliciteren is
A
Het citeren van het gedicht van Sol.
B
Je laat een bedrijf weten dat je de baan wil.
C
Een ingewikkelde manier van een autoband uitlijnen.
D
Je laat je werkgever weten dat je een andere baan wil.

Slide 8 - Quiz

Een werknemer is
A
iemand die in dienst van een baas betaald werk doet.
B
iemand die een werk aanneemt.
C
iemand die een baan voor je heeft.
D
iemand die werkt zoekt.

Slide 9 - Quiz

Een werkgever is
A
iemand die minstens tien mensen in dienst heeft.
B
iemand die een of meer mensen laat werken.
C
iemand die anderen het werk laat doen.
D
iemand die een of meer mensen in loondienst heeft.

Slide 10 - Quiz

Een arbeidsovereenkomst is een
A
afspraak tussen de werkgever en werkgever.
B
papier waarop staat hoeveel pauze je hebt.
C
diploma om te mogen werken.
D
document met de arbeidstijden.

Slide 11 - Quiz

Een proeftijd is
A
een periode waarin je baas of jij de baan kunnen opzeggen.
B
tijd om te proeven!
C
de tijd die je aan dierproeven moet besteden.
D
een gesprek over hoe je het doet.

Slide 12 - Quiz

Een vaste baan is
A
Een baan waarbij je vaste dingen moet doen.
B
dat je altijd op dezelfde bowlingbaan bowlt
C
Een ijsbaan.
D
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Slide 13 - Quiz

Een tijdelijke baan is
A
Een bowlingbaan waar je een tijdje op bowlt.
B
werken tot een afgesproken einddatum.
C
dat je tijdelijk een schaatsbaan gebruikt.
D
dat je in die periode kan opzeggen.

Slide 14 - Quiz

Een flexibele baan is
A
dat je alleen werkt wanneer je nodig bent.
B
dat je alleen flexibele Pvc-buizen gebruikt.
C
Dat je in een avond meerdere bowlingbanen gebruikt.
D
dat je wel werkt, maar niet betaald wordt.

Slide 15 - Quiz

Brutoloon is....
A
je loon volgens je contract.
B
wat je overhoudt na je inhoudingen.
C
heel zwaar loon.
D
iets met een bowlingbaan.

Slide 16 - Quiz

Nettoloon is
A
het loon wat je op je bankrekening krijgt.
B
heel licht loon.
C
iets met een bowlingbaan.
D
Je loon volgens je arbeidsovereenkomst.

Slide 17 - Quiz

Minimumloon is
A
Het brutoloon wat je minimaal krijgt op je 21ste.
B
Als je maar heel weinig bowlt.
C
wat je krijgt bij eenvoudige baantjes.
D
het loon van kleine mensen.

Slide 18 - Quiz

De Arbowet regelt
A
je rust- en werktijd.
B
niet zoveel.
C
je veiligheid op je werkplek.
D
de stoel van de leerkracht.

Slide 19 - Quiz

De Arbeidstijdenwet regelt
A
De tijd dat je klusjes mag doen voor je ouders.
B
hoe lang je mag bowlen.
C
of je deeltijd of voltijd werkt.
D
je rust- en werkttijd.

Slide 20 - Quiz

Je bent werkloos als
A
de bowlingbaan niet wordt gebruikt.
B
je geen werk hebt, maar wel wil (15+).
C
je werkt, maar eigenlijk niet wil.
D
je geen werk hebt.

Slide 21 - Quiz

Ontslag is
A
een Duits woord voor slagroom.
B
het beëindigen van je arbeidsovereenkomst.
C
een flinke mep op je hoofd.
D
als je steelt.

Slide 22 - Quiz

De opzegtermijn is
A
hoe lang je de bowlingbaan mag gebruiken.
B
de proefperiode.
C
een soort gevaarlijke mierensoort.
D
de tijd tussen opzeggen en stoppen met je baan.

Slide 23 - Quiz

Het UWV kan
A
je WW-uitkering regelen en kan je helpen aan een baan.
B
niet zoveel.
C
je ontslaan als je daar niet werkt.
D
iets met bowlingballen.

Slide 24 - Quiz

Technologische ontwikkelingen
A
zorgen dat je je baan verliest.
B
zijn nieuwe kennis op het gebied van techniek.
C
kunnen leiden tot automatisering.
D
zorgen voor nieuwe technische banen.

Slide 25 - Quiz

Bowlen op een bowlingbaan is
A
leuk
B
saai
C
gevaarlijk
D
onnodig

Slide 26 - Quiz

De kleuren die gebruikt werden zijn
A
mooi
B
Nederlandse kleuren
C
oranje en blauw
D
rood en wit.

Slide 27 - Quiz