2.7

                               1B!


Staat je telefoon op stil in de zak?

Start de LessonUp.
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

                               1B!


Staat je telefoon op stil in de zak?

Start de LessonUp.

Slide 1 - Slide

Grammatica 
Woordsoorten benoemen

Slide 2 - Slide

Dit ga je leren
Ik wijs het lidwoord aan in een zin
Ik wijs het zelfstandig naamwoord aan in een zin
Ik wijs werkwoorden aan in een zin

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Lidwoorden

De, het = bepaald lidwoord



Een = onbepaald  lidwoord
 

Slide 5 - Slide

Let op
één is géén lidwoord, maar een telwoord
Jantje heeft één hond en twee katten



Slide 6 - Slide

In welke zin staat een lidwoord?
A
Daar staat één huis.
B
Daar staat een huis.
C
Het huis staat daar.
D
Dat is mijn huis.

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Me
Di
Pla
Di
medipladi

Slide 9 - Slide

Handige tip: 
medipladi

zelfstandig naamwoorden zijn: 
MEnsen
DIeren
PLAnten
DIngen

Slide 10 - Slide

Hoe kun je controleren of iets een zelfstandig naamwoord is? 

Er zijn drie manieren...
1
2
3

Slide 11 - Slide

Manier 1
Voor een zelfstandig naamwoord, past een lidwoord

de fiets
het meisje
een ijsje

Slide 12 - Slide

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
Gevoel
B
Lopen
C
Kip
D
Boom

Slide 13 - Quiz

Manier 2
Zet het woord in enkelvoud of meervoud. 

één fiets                            twee fietsen 

Slide 14 - Slide

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
A
Wandelen
B
Mooi
C
Schoon
D
Schroef

Slide 15 - Quiz

Manier 3
Je kunt er een verkleinwoord van maken

Tafel - tafeltje 

Slide 16 - Slide

Hoe vind je zelfstandig naamwoorden?
Meervoud of enkelvoud maken
Verkleinen of vergroten
Lidwoord voor het woord 
(de, het, een)
Zelfstandig naamwoorden 
Mensen
Dieren
Planten
Dingen

Namen
Plaatsen 
Gevoelens

Slide 17 - Slide

Werkwoorden
Je hoort het al: het woordje 'werk'  zit er in. 
Een werkwoord is een doe-woord.

Je kunt  voor een werkwoord 'ik' of 'wij' zetten

Ik loop
WIj fietsen

Slide 18 - Slide

Welk werkwoord staat er in de zin?

De kip eet mais.
A
De
B
Kip
C
Eet
D
Mais

Slide 19 - Quiz

Samenvattend
Lidwoorden (LW) - De, Het, Een
Zelfstandig Naamwoorden (ZN): MeDiPlaDi
 
Werkwoorden (WW): Doe-Woorden

Slide 20 - Slide

Hoeveel lidwoorden heeft de volgende zin:
De jongen kust het meisje.
A
1
B
2
C
3
D
geen

Slide 21 - Quiz

Een oude man steekt de straat over.

Hoeveel ZN heeft deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
geen

Slide 22 - Quiz

Jantje fietst altijd heel hard door de straat.
Wat is het werkwoord in deze zin?
A
Jantje
B
straat
C
fietst
D
geen WW

Slide 23 - Quiz

Aan de slag!
Maak opdracht

Klaar?
Aan de slag!

Maak opdracht 2, 5, 6, 7, 8, 9 van 2.7
Huiswerk voor dinsdag

Klaar?
1. Maak je flashcards af
2. Oefen met je flashcards
3. Bedenk een spel met je flashcards.
timer
1:00
LW: de, het, een
ZN: medipladi
WW: doe-woord

Slide 24 - Slide

Einde van de les
  1. Maak een stapeltje van je flashcards
  2. Lever het stapeltje in bij mij
  3. Denk om je telefoon!
  4. Tot vanmiddag!

Slide 25 - Slide