LES 5 - TAALVERZORGING (VERVOLG)

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Startklaar 

       

       Pak je Chromebook/ laptop voor je

       Start je Chromebook/ laptop op

       Log in op www.lessonup.app 

       Stop je telefoon in je tas of in je jas

      

Inleiding

Tijdens de vorige les hebben we het over sterke- en zwakke werkwoorden gehad, en heb je geleerd hoe je zwakke werkwoorden in de verleden tijd kunt spellen met de regel van

'T X-KoFSCHiP.

Vandaag leer je hoe je sterke werkwoorden spelt in de verleden tijd!

Leerdoelen

Aan het einde van de les ...

• kan ik veelgemaakte fouten met het bezittelijk voornaamwoord herkennen en verbeteren.

Leerdoelgericht werken: 

Voor iedere leerling is duidelijk waar er aan gewerkt gaat worden. Docenten geven vanuit deze leerdoelen vorm aan

de inhoud van hun lessen. Om dit voor leerlingen behapbaar te houden wordt alleen het hoognodige aangeboden. Iedere les worden de beoogde leerdoelen kenbaar gemaakt en

worden onderwijsactiviteiten ingezet die moeten leiden tot het beoogde leerdoel. Hierbij wordt gericht ingezet op succeservaringen. Leerdoelen worden vanuit hoge positieve verwachtingen van alle leerlingen geformuleerd en zetten in op succeservaringen. 

Inleiding

Tijdens de vorige les heb je goefend met het gebruik van de woorden 'zij' of 'hun'.

Je hebt geleerd dat 'zij' een persoonlijk voornaamwoord is, en 'hun' een bezittelijk voornaamwoord (dit gaat over iets wat iemands 'bezit' is).

Vandaag gaan we hiermee verder! 

Inleiding

Even checken of je het verschil tussen 'persoonlijk' en 'bezittelijk' nog weet!

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Ga je ook naar zijn feestje? 

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Ik zag haar gisteren nog in het park.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Het was hun idee om een groot feest te organiseren.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Ik heb ze van Yusuf geleend.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Uw sleutels zijn door haar gevonden.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Hoeveel vragen heb je goed beantwoord?

05

En nu verder...

Heb je 4 of 5 vragen goed beantwoord?

     » Maak zelfstandig opdracht 4, 5 en 6 op bladzijde 281

        t/m 285.

Heb je minder dan 4 vragen goed beantwoord?

     » Doe nog even mee met de uitleg.

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord 

Aan de slag!

Maak in groepjes opdracht 4, 5 en 6 op

bladzijde 203-205.

     Gebruik je aantekeningen als je twijfelt!

     Klaar? Numo Nederlands taken.

Leerlingen die 'T X-KoFSCHiP nog lastig vonden, doen nu mee

met de docent. 

Instructie

Noteer in je map!

Instructie 

Noteer in je map!

Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank in de verleden tijd.

» voelen - voelden 

Sterke werkwoorden veranderen wel van klank in de verleden tijd.

» Lopen - liepen

Instructie 

Noteer in je map!

Je gebruikt 't X-Kofschip om zwakke werkwoorden in de verleden tijd foutloos te spellen.

1. Maak de ik-vorm van het werkwoord (haal -en van het werkwoord af)
2. Is de laatste letter van de ik-vorm T, X, K, F, S, CH of P?
   
   Ja » ik-vorm +te
   Nee » ik-vorm +de

Instructie 

Dus...

Als de laatste letter van de stam van het werkwoord eindigt op één van de letters uit 'T X-KoFSCHiP...

Dan eindigt de verleden tijd op -te. 

Noteer in je map!

Nakijken

We kijken nu samen opdracht  4, 5 en 6 op

bladzijde 203-205 na. 

Vraag het als je iets niet begrijpt. 

Begrippen uit deze les

• Persoonlijk voornaamwoord
• Bezittelijk voornaamwoord
• Zwak werkwoord
• Sterk werkwoord
  
• Verleden tijd

Hoe ging het maken van de opdrachten over sterke werkwoorden in de verleden tijd?

😒🙁😐🙂😃

Maak de verleden tijd:

Ik (halen) een broodje in de aula.

1. haal
2. haalte
3. haalde
4. haalden

Maak de verleden tijd:

Mijn broer (luisteren) nooit naar mij.

1. luister
2. luisterde
3. luisterden
4. luisterte

Maak de verleden tijd:

Mijn moeder (blijven) vaak thuis.