Gr. Ln 6e ed mavo 3 / herhaling H1 (EFGH)

1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat betekent 'à l'école'?
A
op het werk
B
op school
C
in de stad
D
thuis

Slide 2 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
aller à un concert
B
aller en ville
C
écouter de la musique
D
garder quelqu'un

Slide 3 - Quiz

Wat betekent "admirer"?
A
stemmen
B
bewonderen
C
komen
D
gaan

Slide 4 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
marrant(e)
B
fort(e)
C
amusant(e)
D
souvent

Slide 5 - Quiz

Wat betekent 'l'hiver'?
A
de winter
B
de zomer
C
de toeschouwer
D
bij

Slide 6 - Quiz

Wat betekent "de temps en temps"?
A
af en toe
B
vaak
C
veel, vol
D
dankzij

Slide 7 - Quiz

Hoe zeg je "lang" in het Frans?
A
autrefois
B
grâce à
C
parfois
D
longtemps

Slide 8 - Quiz

Hoe vertaal je "grave" in het Frans?
A
ouvert
B
passionnant(e)
C
erg, ernstig
D
ennuyeux

Slide 9 - Quiz

'au travail' betekent .......

Slide 10 - Open question

'l'été' betekent .......

Slide 11 - Open question

'sortir' betekent .......

Slide 12 - Open question

'le monde' betekent .......

Slide 13 - Open question

Hoe vertaal je "jij geeft antwoord"in het Frans? (répondre = beantwoorden)
A
tu répond
B
tu répondt
C
tu as répondu
D
tu réponds

Slide 14 - Quiz

Hoe vertaal je "jullie wachten"in het Frans? attendre = wachten
A
vous attendiez
B
vous attendez
C
vous attendons
D
vous avez attendu

Slide 15 - Quiz

Hoe vertaal je "hij heeft verloren" in het Frans? (perdre = verliezen)
A
il perd
B
il a perdu
C
il perdu
D
Il perd

Slide 16 - Quiz

Hoe vertaal je "ik heb verkocht" in het Frans? (vendre = verkopen)
A
j'ai vendré
B
je vends
C
je vend
D
j'ai vendu

Slide 17 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Wie is jouw beste vriend?

Slide 18 - Open question

Vertaal in het Frans:
Ik ken hem sinds zes jaar.

Slide 19 - Open question

Vertaal in het Frans:
We zien elkaar elke dag.

Slide 20 - Open question

Vertaal in het Frans:
Waarom is het je beste vriend?

Slide 21 - Open question

Schrijf het werkwoord in de présent.
nous __________ (vendre) la maison?
A
vendrons
B
avons vendu
C
vendons
D
avons vendré

Slide 22 - Quiz

Schrijf het werkwoord in de présent.
Elles __________ (répondre) à la question.
A
ont répondu
B
répondrent
C
répond
D
répondent

Slide 23 - Quiz

Schrijf het werkwoord in de passé composé.
tu ______ ________ (perdre).
A
as perdré
B
as perdu
C
es perdu
D
perds

Slide 24 - Quiz

Schrijf het werkwoord in de passé composé.
On ______ ________ (rendre).
A
a rendré
B
as rendu
C
a rend
D
a rendu

Slide 25 - Quiz

Tu as encore des questions?

Slide 26 - Slide