OEFENTOETS - VS en SU in het Interbellum

Hoe noemen we de periode tussen 2 oorlogen?
A
Interbellum
B
Tussentijd
C
La belle epoque
D
Roaring twenties
1 / 47
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoe noemen we de periode tussen 2 oorlogen?
A
Interbellum
B
Tussentijd
C
La belle epoque
D
Roaring twenties

Slide 1 - Quiz

In welk jaar wordt de Sovjet-Unie opgericht?
A
1914
B
1917
C
1918
D
1922

Slide 2 - Quiz

Onder Lenin verandert de naam Rusland naar Sovjet-Unie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Wie introduceerde de planeconomie in de Sovjet-Unie?
A
Lenin
B
Stalin
C
Gorbatsjov
D
Poetin

Slide 4 - Quiz

Welke past NIET bij de Sovjet-Unie?
A
Dictatuur
B
Democratie
C
Communisme
D
Planeconomie

Slide 5 - Quiz


A
Stalin
B
Lenin
C
Tsaar Nicolaas II
D
Marx

Slide 6 - Quiz

Welke volgorde van Russische leiders van vroeger naar later is juist?
A
Tsaar - Stalin - Lenin
B
Lenin - Stalin - Tsaar
C
Tsaar - Lenin - Stalin
D
Stalin - Lenin - Tsaar

Slide 7 - Quiz

De bedenker van communisme was?
A
Marx
B
Lenin
C
Stalin
D
Kautsky

Slide 8 - Quiz

Lenin was de opvolger van Stalin
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz


Wie hielp Lenin om naar Rusland te komen en waarom?
A
De Russische Tsaar. Hij hoopte dat Lenin de rust kon laten terugkeren.
B
De Russische Tsaar. Hij hoopte dat Lenin onrust zou zaaien in Rusland.
C
Frankrijk. Zij hoopten dat Lenin zich zou terugtrekken uit de Eerste Wereldoorlog
D
Duitsland. Zij hoopten dat Lenin vrede zou sluiten met Duitsland.

Slide 10 - Quiz

Wie hoort niet in het onderstaande rijtje thuis?
A
Lenin
B
Tsaar Nicolaas II
C
Stalin
D
Marx

Slide 11 - Quiz


Stalin organiseerde showprocessen. Welke reden had hij daarvoor?

A
Zo liet hij zien dat hij beter was dan zijn voorganger, die mensen zonder proces in strafkampen liet opsluiten.
B
Dankzij de showprocessen werd duidelijk dat de planeconomie goed werkte.
C
Dankzij de showprocessen leek het alsof er in de Sovjet-Unie een eerlijke rechtspraak was.
D
Door de showprocessen werd Stalin steeds populairder, ook bij zijn tegenstanders.

Slide 12 - Quiz

Wat was de 'Goelag'?
A
Dit is een ander woord voor de Grote Terreur van Stalin
B
Hiermee worden alle showprocessen bedoelt
C
Stalin zijn autobiografie
D
De gevangenissen en werkkampen in Siberië

Slide 13 - Quiz

Na zijn herverkiezing tot president in 1936 kon Roosevelt de maatregelen van zijn New Deal voortzetten, maar niet zonder problemen.
1 In Amerika kwam steeds meer tegenstand tegen de New Deal, omdat men vreesde voor een te grote macht van de president en de overheid.

2 Na 1937 hadden veel New Deal projecten minder succes, omdat de regering er minder geld in stak.

Welke stelling is goed?
A
beide zijn juist
B
1 is juist en 2 is onjuist
C
1 is onjuist en 2 is juist
D
beide zijn onjuist

Slide 14 - Quiz

Wat was een negatief gevolg van de snelle economische groei (in de VS) in de jaren 20 van de vorige eeuw?
A
Er werden nieuwe producten uitgevonden.
B
De Amerikaanse levensstandaard nam te snel toe.
C
Aandelen konden heel snel in waarde stijgen en dalen.
D
De verschillen in welvaart tussen Amerikanen nam sterk toe.

Slide 15 - Quiz

Wat was geen reden waardoor de economische crisis in de VS veranderde in een wereldcrisis?
A
De VS ging invoertarieven heffen.
B
De VS eiste geld dat ze aan Duitsland hadden geleend direct terug.
C
Doordat de VS minder produceerde nam de vraag naar grondstoffen uit andere landen af.
D
De VS had de leiding over de grootste internationale banken en toen deze failliet gingen trof dit andere landen.

Slide 16 - Quiz

Welk begrip heeft te maken met de
grafieken op de afbeelding?

Klik op afbeelding om te vergroten.
A
New Deal
B
Roaring Twenties
C
werkgelegenheidsprojecten
D
beurskrach

Slide 17 - Quiz

Welke zwakke plekken in de Amerikaanse economie bedreigden de economische groei?


 


 


juist
onjuist
De beste banen gingen naar de blanke bevolking, waardoor de zwarte bevolking in grote armoede terecht kwam.
In de agrarische sector was overproductie ontstaan door de mechanisatie van de productie en doordat de export naar Europa daalde.
Veel Amerikanen kochten op krediet en kwamen daardoor in de schulden terecht.

Veel mensen kwamen in financiële problemen door speculatie met aandelen, die vaak met geleend geld waren aangeschaft.
Door de Eerste Wereldoorlog werden veel boeren gedupeerd, omdat de prijzen van hun producten stegen.

Slide 18 - Drag question

Wat past niet bij het communisme?
A
Ongelijkheid
B
Arbeiders aan de macht
C
Tegen kapitalisme
D
Einde aan de klassenmaatschappij

Slide 19 - Quiz

Vraag 5
Typ het volgende:
1 Roden
2 Witte
Welke van de onderstaande begrippen horen de Roden of Witte?
Adel – anticommunisten – bolsjewieken – Oktoberrevolutie- steun uit Frankrijk en Engeland

Slide 20 - Open question

Vraag 8
Het artikel van bron 1 gaat over grote problemen in Rusland. Noem twee oorzaken van die problemen.

Slide 21 - Open question

Vraag 10
Gebruik bron 2
Stel, je doet onderzoek naar de opvattingen van boeren in de Sovjet-Unie over collectivisatie van boerderijen. Je vindt deze foto in een krant uit de jaren 1930 uit de Sovjet-Unie. Leg uit in hoeverre deze bron bruikbaar is voor je onderzoek.

Slide 22 - Open question

Hoe wilden communisten hun doel bereiken?
A
Door verkiezingen
B
Door revolutie
C
Door af te wachten
D
Door te praten

Slide 23 - Quiz

In hoeverre zorgde Bloedige Zondag (1905) voor een politieke verandering? Maak beide zinnen af.
1) Aan de ene kant wel, want......
2) Aan de andere kant niet, want.....

Slide 24 - Open question

Wie bepaalt in een planeconomie hoeveel er geproduceerd moet worden?
A
De arbeiders.
B
De markt.
C
De boeren.
D
De regering.

Slide 25 - Quiz


Waar of niet waar?
Rusland werd na de Vrede van Brest-Litovsk bondgenoot van Duitsland
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz


Welke begrippen horen bij de bron?
A
censuur en totalitair
B
censuur en goelag
C
goelag en totalitair
D
communisme en censuur

Slide 27 - Quiz


Welke ideologie (gedachtegoed) had de Sovjet Unie?
A
Communisme
B
Kapitalisme
C
Nationalisme
D
Fascisme

Slide 28 - Quiz

De Beurskrach houdt in:
A
De economische crisis van 1929
B
De daling van de welvaart
C
De ineenstorting van de aandelenkoers op de beurs van Wallstreet

Slide 29 - Quiz

Wat betekent persoonsverheerlijking?
A
een persoon is heerlijk
B
een persoon wordt als geweldig afgeschilderd
C
een persoon wordt als superheld afgeschilderd
D
een persoon is een leider

Slide 30 - Quiz

Deze afbeelding past het beste bij
A
Een oorzaak van de roaring twenties
B
Een gevolg van de roaring twenties
C
Een oorzaak van de Beurskrach
D
Een gevolg van de Beurskrach

Slide 31 - Quiz

Wanneer waren de roaring twenties
A
1920 - 1935
B
1919 - 1929
C
1914 - 1918
D
1929 - 1939

Slide 32 - Quiz

Welke zin over de jaren 1920 is juist?
A
Europa had economisch een flinke voorsprong op de VS, dankzij allerlei uitvindingen uit de Eerste Wereldoorlog.
B
In Europa brak een periode van welvaartsgroei aan, die duurde tot het begin van de Tweede Wereldoorlog.
C
In het westen ontstond een consumptiemaatschappij, waarin het kopen van luxeartikelen en genotsmiddelen belangrijk werd.
D
Steeds meer Amerikanen kregen elektriciteit in huis en er werden in Europa voor het eerst massaal auto's gekocht.

Slide 33 - Quiz

Wanneer was de beurskrach?
A
1929
B
1925
C
1933
D
1919

Slide 34 - Quiz


Hoe heet de economische ontwikkeling
die je in de bron ziet?
Gebruik de bron
A
(hyper)inflatie
B
beurskrach
C
crisis
D
wederopbouw

Slide 35 - Quiz

Wat is een van de oorzaken van de Beurskrach?
A
Duitsland heeft te grote schulden
B
Amerikanen lenen te veel
C
Amerikanen verkopen massaal hun aandelen
D
Amerikanen kochten massaal aandelen

Slide 36 - Quiz

Waarom ontstond er een wereldcrisis in 1929?
A
Duitsland kon de herstelbetalingen niet meer doen
B
In Amerika was er een consumptiemaatschappij ontstaan
C
Na de beurskrach gingen vele banken failliet
D
Te veel mensen hadden meer geld geleend dan ze konden terugbetalen

Slide 37 - Quiz

Wat zijn Hoovervilles
A
villa's van president Hoover
B
Boerderijen en fabrieken
C
vakantiewoningen
D
krotwoningen

Slide 38 - Quiz

Hoe heette het werkgelegenheidsplan van Roosevelt waarmee hij een einde aan de crisis wilde maken?
A
Aanpassingspolitiek
B
New Deal
C
Crisisplan
D
Hoovervilles

Slide 39 - Quiz

Leg uit waarom Duitsland zwaar werd getroffen door de crisis in de Verenigde Staten.

Slide 40 - Open question

De toespraak van Roosevelt maakte duidelijk dat hij anders dacht over de economie dan zijn voorganger Herbert Hoover. Wat past bij Hoover?
A
Regering moet met subsidies mensen aan het werk houden
B
Regering moet veel steun geven aan armen en werklozen
C
Na verloop van tijd zijn de prijzen zo laag dat mensen weer gaan kopen

Slide 41 - Quiz

Waarom zouden veel Amerikanen bij de presidentsverkiezingen op Roosevelt hebben gestemd, en niet op Hoover?

Slide 42 - Open question

Welke nieuwe sociale groep ontstond door de industrialisering van Rusland?

Slide 43 - Open question

Hoe heetten de aanhangers van Lenin in Rusland?

Slide 44 - Open question

Welke veranderingen stelt Lenin voor met zijn aprilstellingen?
Noem er twee.

Slide 45 - Open question

Welke groepen mensen waren de 'Sovjets'?

Slide 46 - Open question

Met de 'New Deal' wilde de president van Amerika de werkloosheid bestrijden.
Geef twee voorbeelden van de ingrepen in de economie.

Slide 47 - Open question