mercredi 08-02-23 H3B

Le passé composé 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Le passé composé 

Slide 1 - Slide

Wat voor tijd is de passé composé?
A
Een tegenwoordige tijd
B
Een verleden tijd
C
Een toekomende tijd

Slide 2 - Quiz

De passé composé is een verleden tijd. Hij bestaat altijd uit een hulpwerkwoord (avoir/être) en een voltooid deelwoord

Slide 3 - Slide

Hulpwerkwoord être 
Je suis 
Tu es 
Il/elle est 
On est 
Nous sommes 
Vous êtes 
Ils/elles sont 

Slide 4 - Slide

Hulpwerkwoord avoir 
J'ai 
Tu as 
Il/elle a 
On a 
Nous avons
Vous avez 
Ils/elles ont 

Slide 5 - Slide

Je hebt in het Frans drie groepen met regelmatig werkwoorden:

- werkwoorden die eindigen op -er
- werkwoorden die eindigen op -ir
- werkwoorden die eindigen op -re

Slide 6 - Slide

Elle (parler) _______________________ français.
A
ai parlé
B
avons parlé
C
a parlé
D
ont parlé

Slide 7 - Quiz

In de passé composé past het voltooid deelwoord zich aan aan de groep waar het bij hoort. 
- werkwoorden die eindigen op -er: 
chanter ---) chanté 
- werkwoorden die eindigen op -ir
choisir ------) choisi
- werkwoorden die eindigen op -re
attendre -----) attendu 

Slide 8 - Slide

Timothée (choisir) ____________ un nouveau sac à dos.
A
a chosir
B
a choisi
C
a choisu
D
a choisé

Slide 9 - Quiz

Voorbeelden 
Ik heb een liedje gezongen = J'ai chanté une chanson

Zij heeft het vak gekozen = Elle a choisi la matière

Lucie heeft heel de dag gewacht = Lucie a attendu toute la journée. 


Slide 10 - Slide

être regel
Attention: Als je het huplwerkwoord être (zijn) gebruikt in de passé composé, verandert het voltooid deelwoord soms. 

Als het onderwerp vrouwelijk is: + e
Als het onderwerp meervoud is: + s
Als het onderwerp vrouwelijk is en meervoud: + es 

Slide 11 - Slide

Elle est allée à la plage 
Pierre et Lisa sont allés à la fête. 
Lisa et Lucie sont allées à l'école. 

Slide 12 - Slide

Elle (sortir) ________________ pendant le weekend dernier.
A
est sorti
B
est sortie
C
est sortis
D
est sortis

Slide 13 - Quiz

Attention:

Een aantal werkwoorden is onregelmatig in de passé composé
être: j'ai été 
avoir: j'ai eu
faire: j'ai fait
prendre: j'ai pris 

Slide 14 - Slide