week 7








Die Lernziele
  • Du kannst eine formelle oder informelle Mail schreiben
  • Du kennst die häufigsten Rechtschreibfehler, die du im Deutschen machen kannst
  • du weißt, welche Chunks du verwenden musst, um deine Meinung zu äußern

1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson








Die Lernziele
  • Du kannst eine formelle oder informelle Mail schreiben
  • Du kennst die häufigsten Rechtschreibfehler, die du im Deutschen machen kannst
  • du weißt, welche Chunks du verwenden musst, um deine Meinung zu äußern

Slide 1 - Slide

formeller E-Mail
Die Anrede
Der Einleitungssatz
Der Hauptteil
Der Schlusssatz
Die Grußformel

Slide 2 - Slide

Liebe(r)/Hallo/ 
Wie geht es dir? / Ich schreibe Dir...
Schreib mir bitte bald zurück
Liebe Grüße/ Alles Gute


Slide 3 - Slide

5H

Keuze:
  • S.77 : 3+4
  • S.102: 9 + Abschluss
  • Oefentoets
  • moeilijkere oefenopdracht

Leesexamen of Heimat
6V

Keuze
  • S.114; 3
  • S.119: 10
  • S. 144: 6
  • moeilijkere oefenopdracht

Leesexamen of Heimat

Slide 4 - Slide

Veel voorkomende fouten:

Slide 5 - Slide

Denk aan het volgende!
1) Denk aan de datum.
Dit kost je 2 fouten!
DUS: Maarssen, den 14. Februar 2018 

2) Ieder zelfstandig naamwoord heeft een lidwoord in het Duits. 
Voorbeeld: ik ga naar school- ich besuche die Schule







Slide 6 - Slide

Vervolg:
3) De brief/ dagen /maanden/ jaargetijden = der  

4) Mogen(NLD) = dürfen (DU)
Voorbeeld: Mag je mee? Darfst du mit?


Slide 7 - Slide

Vervolg:
5) zelfs = sogar maar zelf= selber , selbst

6) Het werkwoord =gaan= wordt in de Duitse zin vertaald met =werden=
Voorbeeld: ik ga door Europa reizen= ich werde durch Europa reisen

Slide 8 - Slide

Een goed begin van de brief:
1) wie geht es dir?
2) mir geht es gut.
                           3) vielen Dank für deinen Brief.

LET OP: na de aanhef begin je de brief met een kleine letter!!!

Slide 9 - Slide

Oefenen: dass of das
De regel: dass=dat
                            das= dat , het
1) Ich hoffe, ..... du nächstes Mal kommst.

2) Ich denke, ...... ich ...... bei  meinem gesparten Geld lege.

3) Ich habe ..... noch nie erlebt!

Slide 10 - Slide

Regel: Hoe vertaal je =naar=  
=zu=wordt het meest gebruikt. 
=nach= gebruik je na een plaats -of landnaam + richtingen.
=in= bij landnamen met een lidwoord
(die Niederlande, die U.S.A, die Schweiz, die Türkei)
(*) verder bestaan er vaste uitdrukkingen

Slide 11 - Slide

Oefenen met =naar=
1) Ich fahre im Sommer ............U.S.A.
2) Gehst du mit.......Amsterdam.
3) Ich komme bald.......dir!
4) Gehen wir ......die Disko oder .......meinen Freunden?
5) Ich möchte gern mal alleine ........Frankreich.

Slide 12 - Slide

Zinsopbouw
De zinsopbouw is in het Duits bijna hetzelfde als in het Nederlands, behalve als er twee werkwoorden aan het eind van de zin staan.

Dan draai je die twee werkwoorden om. 
De persoonsvorm staat aan het eind van de zin.

Slide 13 - Slide

Oefenzinnen zinsopbouw:
1) Ik hoop ,dat je mee mag....................................................
2) Jammer ,dat je niet kan komen!......................................
3) Ik ben blij met het cadeau dat ik heb gekregen..........
4) Ik leg het bij het geld dat ik heb gespaard...................

Slide 14 - Slide

Congruentiefout:
Onder congruentiefout verstaan we de ongelijkheid tussen onderwerp en persoonsvorm.
Dit is een van de meest voorkomende fouten in jullie brief

Slide 15 - Slide

Oefenen met congruentiefout:
1) ..weil ich eine neue Stereo- Anlage bekommen.....
2)Ich hoffe dass du das nächste Mal kommen...........
3) Schön, dass meine Freunde ein Bier trinken ..........
4) Danke , dass du mir einen Brief geschickt..............

Slide 16 - Slide

De meest voorkomende fout....
De meeste punten laten leerlingen liggen bij de naamvallen. Dus hier nog een keer het stappenplan!

1) Is het zelfstandig naamwoord m/v/o/mv?
2) Staat er een voorzetsel? Zo niet moeten we ontleden. Zo ja, dan vul je de juiste naamval in.
3) Hoort het in te vullen woord bij de der- of de ein-groep?

Slide 17 - Slide

Oefenzinnen:
1) Ich möchte von mein...gespart....Geld ein....Reise machen.
2) Ich habe ein...gut...Konzert von....dies....Sänger gesehen.
3) Mit mein.....best...Freund möchte ich bei (jou)....zu Besuch kommen.







Slide 18 - Slide