3 KB 3 BB hst 4 trappen van vergelijking

Overzicht van grammatica unit 4
- trappen van vergelijking
- woordvolgorde in een Engelse zin
- voegwoorden (conjunctions)
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Overzicht van grammatica unit 4
- trappen van vergelijking
- woordvolgorde in een Engelse zin
- voegwoorden (conjunctions)

Slide 1 - Slide

Use the right comparison:
> Jessy is ______ my mum.
A
funnyer than
B
funnier than
C
more funny than
D
the most funny

Slide 2 - Quiz

Trappen van vergelijking
Deze LessonUp legt heel uitgebreid uit hoe de trappen van vergelijking werken. Neem de tijd om dit goed door te kijken.



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide


The giraff is ... than the warthog
A
Large
B
Larger
C
alle 3 zijn goed
D
Largest

Slide 10 - Quiz

I love my grandma.
She is the ..............grandma there is. (silly)
A
sillyest
B
sillier
C
sillyier
D
silliest

Slide 11 - Quiz

Comparisons, which is correct?
A
Bad -> worse -> worst
B
Bad -> badder -> baddest
C
Bad -> worst -> baddest
D
Bad -> worse -> baddest

Slide 12 - Quiz

Which of these comparisons is incorrect?
A
fast, fasterer, fastst
B
big, bigger, biggest
C
pretty, prettier, prettiest
D
nice, nicer, nicest

Slide 13 - Quiz

Comparisons: Bij welk woord gebruik je more / the most?
A
Good
B
happy
C
famous
D
tall

Slide 14 - Quiz

Grammar: Comparisons
She is wearing ... (beautiful) dress.
A
more beautiful than
B
beautifuller than
C
the most beautiful
D
the beautifullest

Slide 15 - Quiz

I now understand comparisons ... before class.
A
better than
B
the best
C
good
D
the better

Slide 16 - Quiz

woordvolgorde in een Engelse zin
Voor oefening E kijk je het volgende filmpje

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

WOORDVOLGORDE
Maak nu oef D + E van de selftest

Slide 19 - Slide

Wat is de juiste woordvolgorde in het Engels?
A
plaats voor tijd
B
tijd voor plaats

Slide 20 - Quiz

Wat is de correcte woordvolgorde?
A
Wanneer - wat - wie - waar
B
Wie - doet - wat - waar - wanneer
C
Wie - doet - wanneer - waar - wat
D
Wie - doet - wat - wanneer - waar

Slide 21 - Quiz

Dit is de juiste woordvolgorde
A
Armin runs in the park today.
B
in the park runs today.
C
in the park runs Armin today
D
Armin runs today in the park.

Slide 22 - Quiz

Ik weet nu hoe de woordvolgorde er in het Engels uit ziet
A
Ja, uit mijn hoofd
B
Nee, geen idee
C
Ja, met boek/ aantekeningen erbij

Slide 23 - Quiz

Wat zijn conjunctions?
Voegwoorden
of
verbindingswoorden

Slide 24 - Slide

Conjunctions / Voegwoorden

Slide 25 - Slide

Choose the right conjunction (voegwoord):
I need to work hard _____ I can pass the exam.
A
so that
B
since
C
before
D
or

Slide 26 - Quiz

Choose the correct conjunction (voegwoord): I've done this for you __________ I like you
A
but
B
although
C
because
D
when

Slide 27 - Quiz

Welk voegwoord geeft oorzaak/ reden aan?
A
and
B
but
C
because

Slide 28 - Quiz

Kies het juiste voegwoord.
Terry was late for work_____he lost his keys.
A
since
B
because
C
so
D
although

Slide 29 - Quiz

voegwoorden = conjunctions
I like to eat pizza ... macaroni.
A
until
B
and
C
because
D
if

Slide 30 - Quiz

Voegwoorden zoals "but", "though" en "however" geven een ...... aan.
A
keuze
B
reden
C
opsomming
D
tegenstelling

Slide 31 - Quiz

Choose the correct conjunction (voegwoord): Would you like tea__________ coffee
A
and
B
or
C
if
D
so

Slide 32 - Quiz

VOEGWOORDEN
Wat betekent: 'because' ?
A
wanneer
B
omdat
C
maar
D
voordat

Slide 33 - Quiz

Wat zijn voegwoorden?

Slide 34 - Slide

einde

Slide 35 - Slide