KLV quiz

KLV quiz
1 / 29
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

KLV quiz

Slide 1 - Slide

Welke positieve dingen heeft NL overgenomen van Duitsland

Slide 2 - Open question

Hoeveel inwoners heeft Duitsland
A
80 miljoen
B
81 miljoen
C
82 miljoen
D
83 miljoen

Slide 3 - Quiz

Wat is de hoofdstad van Duitsland
A
Berlijn
B
München
C
Düsseldorf
D
Hamburg

Slide 4 - Quiz

Beschrijf het landschap van noord naar zuid

Slide 5 - Open question

Noem 2 politieke partijen

Slide 6 - Open question

Wat betekent: Duitsland is een federaal land
A
Duitsland heeft een koning
B
Er zijn meerdere ministerpresidenten
C
Elk Bundesland heeft een eigen regering en parlement
D
Er zijn meerdere hoofdsteden

Slide 7 - Quiz

Wie heeft ervoor gezorgd dat Duits één taal werd
A
Maarten Luther
B
Martin Luther
C
Lodewijk Maartens
D
Lodewijk Marten

Slide 8 - Quiz

Wat staat er op de euro muntstukken
A
Bundesadler
B
Brandenburger Tor
C
een beer
D
een stukje van de Berlijnse muur

Slide 9 - Quiz

Wat staat er op de 50 cent?
A
Bundesadler
B
Brandenburg Tor
C
een beer
D
een stukje van de Berlijnse muur

Slide 10 - Quiz

Waar staat de Europese Centrale Bank?
A
Berlijn
B
Köln
C
Frankfurt am Main
D
München

Slide 11 - Quiz

Wat is de grootste industrie van Duitsland?
A
bier-industrie
B
kleding-industrie
C
koffie-industrie
D
auto-industrie

Slide 12 - Quiz

Noem 2 Duitse uitvindingen

Slide 13 - Open question

Noem 2 Duitse merken

Slide 14 - Open question

Wat is de ADAC
A
een koffiemerk
B
een biermerk
C
een automerk
D
de ANWB

Slide 15 - Quiz

Wat is de Sperklausel 5%

Slide 16 - Open question

Hoe hard mag je op de snelweg?
A
100 km/u
B
200 km/u
C
geen limiet

Slide 17 - Quiz

Wat is basiskader in het Duits?
A
Realschule
B
Hauptschule

Slide 18 - Quiz

Wat is Tag der Wiedervereinigung
en wanneer is dit?

Slide 19 - Open question

Hoe heet een Duits rijbewijs?
A
Rheibeweis
B
Führerschein
C
Reischein
D
Driver Liscence

Slide 20 - Quiz

Hoe heet witte donderdag in het Duits?
A
weißer Donnerstag
B
Gründonnerstag
C
Blaudonnerstag
D
Gelbdonnerstag

Slide 21 - Quiz

En goede vrijdag?
A
Karfreitag
B
guter Freitag
C
Ost Freitag
D
Paas Freitag

Slide 22 - Quiz

Wat betekent reisen bildet?

Slide 23 - Open question

Noem 4 grote steden

Slide 24 - Open question

Wie waren de rijkste Duitsers ooit?
A
oprichter bier
B
oprichter Oktoberfest
C
oprichters ALDI Karl Theo Albrechht
D
oprichters ADIDAS Adi, Rudolf Dassler

Slide 25 - Quiz

Wat hebben de gebroeders Dassler bedacht?
A
ADIDAS
B
ALDI
C
PUMA
D
NIKE

Slide 26 - Quiz

populairste drankje

Slide 27 - Open question

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ich en er/sie/es?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 28 - Quiz

Wat betekent het modale werkwoord: dürfen?
A
moeten
B
durven
C
mogen ( aardig vinden)
D
mogen ( toestemming hebben)

Slide 29 - Quiz