Verkeersexamen

timer
1:00
Jij hebt voorrang op het verkeer bij alle aankomende zijstraten en kruisingen.
Jij rijdt niet meer op een voorrangsweg!
Jij hebt voorrang op
verkeer van links en rechts.
Jij hebt voorrang op het verkeer uit de linker zijstraat. 
Jij hebt voorrang op het verkeer uit de rechter zijstraat. 
Het waarschuwt je dat je voorrang moet geven aan het verkeer uit de zijstraten. 
 Je moet stoppen en voorrang geven aan al het verkeer van links en rechts.
1 / 10
next
Slide 1: Drag question
VerkeerBasisschoolGroep 7

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

timer
1:00
Jij hebt voorrang op het verkeer bij alle aankomende zijstraten en kruisingen.
Jij rijdt niet meer op een voorrangsweg!
Jij hebt voorrang op
verkeer van links en rechts.
Jij hebt voorrang op het verkeer uit de linker zijstraat. 
Jij hebt voorrang op het verkeer uit de rechter zijstraat. 
Het waarschuwt je dat je voorrang moet geven aan het verkeer uit de zijstraten. 
 Je moet stoppen en voorrang geven aan al het verkeer van links en rechts.

Slide 1 - Drag question

Wanneer fiets je met z'n drieën naast elkaar?
A
nooit
B
Alleen op een eenrichtingsfietspad.
C
Als de weg breed genoeg is.
D
Alleen als er geen ander verkeer is.

Slide 2 - Quiz


De auto en de fietser willen allebei rechtdoor. Wie mag er eerst?
A
De auto, want auto's gaan altijd voor fietsers.
B
De auto, want snel verkeer gaat voor langzaam verkeer.
C
De fietser, want bij een gewone kruising moet je als bestuurder voorrang krijgen van links.
D
De fietser, want die rijdt op een brede weg.

Slide 3 - Quiz


Welke twee zinnen zijn waar?
A
Jack moet stoppen voor de stopstreep als er verkeer aankomt.
B
Jack moet hier voorrang geven aan iedereen die van links of rechts komt rijden.
C
Jack moet stoppen voor de stopstreep, ook als er geen verkeer aankomt.
D
Jack moet hier voorrang krijgen van iedereen die van links of rechts komt rijden.

Slide 4 - Quiz

Wat moeten de fietsers doen?
A
Omkeren en een andere route nemen.
B
Verder fietsen, er komt geen verkeer van de andere kant.
C
Stoppen en wachten tot er een andere fietser aankomt.
D
Verder fietsen, dit bord geldt niet voor fietsers.

Slide 5 - Quiz

Sara wil links afslaan en Marco wil rechts afslaan.
Wie mag voorgaan?
A
Marco, want verkeer van rechts heeft voorrang
B
Marco, want hij maakt een kleine bocht.
C
Sara, want rechtdoor op dezelfde weg gaat voor.
D
Marco want hij gaat oversteken.

Slide 6 - Quiz

Wat betekent dit bord?
A
verboden voor alle verkeer behalve voetgangers
B
verboden voor motorvoertuigen
C
verboden voor iedereen
D
verboden voor voetgangers

Slide 7 - Quiz

Waarom staat hier een stop bord?
A
Als je stopt heb je meer tijd om te kijken of er verkeer aan komt.
B
Als je stopt kan het andere verkeer jou goed zien.
C
Als je stopt, houden auto's beter rekening met jou.

Slide 8 - Quiz

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Let op, verkeer van rechts heeft voorrang
B
Let op, voorrangsweg met een bocht naar links

Slide 9 - Quiz

Er staat een vrachtauto
op de fietsstrook.
Wat moeten de
kinderen doen?
A
Rechts en ruim achter de vrachtauto wachten tot hij wegrijdt.
B
Rechts en ruim achter de vrachtauto wachten tot de auto die tegemoetkomt gepasseerd is.
C
Iets dichter naast elkaar gaan fietsen, achteromkijken en als er geen verkeer van achter komt de vrachtauto passeren.
D
Achter elkaar gaan fietsen, achteromkijken en als er geen verkeer van achter komt de vrachtauto passeren.

Slide 10 - Quiz