4H3 - Present + past tenses

Present simple
Present continuous
Present perfect
Present perfect continuous
feit, gewoonte, regelmaat
in het verleden begonnen, nu nog bezig
nu bezig
moment in verleden, niet bekend/relevant wanneer
handeling afgelopen, focus op effect
langdurige gewoonte
in het verleden begonnen, focus op tijdsduur
rooster
1 / 19
next
Slide 1: Drag question
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Present simple
Present continuous
Present perfect
Present perfect continuous
feit, gewoonte, regelmaat
in het verleden begonnen, nu nog bezig
nu bezig
moment in verleden, niet bekend/relevant wanneer
handeling afgelopen, focus op effect
langdurige gewoonte
in het verleden begonnen, focus op tijdsduur
rooster

Slide 1 - Drag question

present simple:
  • feit, gewoonte, regelmaat
  • rooster
present continuous
  • nu bezig
present perfect:
  • moment in het verleden, niet bekend/relevant wanneer
  • handeling afgelopen, focus op effect
  • in het verleden begonnen, focus op nu nog bezig
present perfect continuous
  • in het verleden begonnen, focus op tijdsduur
  • langdurige gewoonte

Slide 2 - Slide

Present simple
Present continuous
Present perfect
Present perfect continuous
sometimes, regularly, usually
at the moment, currently
already, so far
since .., for .., 
for hours/weeks/etc
always (irritatie)
every day, every morning, etc. 

Slide 3 - Drag question

present simple:
  • every day, every morning, etc.
  • sometimes, regularly
present continuous
  • at the moment, currently
  • always (irritatie)
present perfect:
  • since..., for ...
  • already, so far
present perfect continuous
  • for hours/weeks/etc.

Slide 4 - Slide

Present simple
Present continuous
Present perfect
Present perfect continuous
have/has + voltooid deelwoord
hele WW (+s)
am/is/are + WW + ing
have/has + been + WW + ing

Slide 5 - Drag question

present simple:
  • hele WW (+s)
present continuous
  • am/is/are + WW + ing
present perfect:
  • has/have + voltooid deelwoord
present perfect continuous
  • has/have + been + voltooid deelwoord

Slide 6 - Slide

What zijn de 'past simple'-vormen van .. to dream, to burn, to bleed, to become, to dig?

Slide 7 - Open question

What zijn de voltooide deelwoorden van ... to blow, to begin, to catch, to bet, to build?

Slide 8 - Open question

Er staat een tijdsbepaling (zoals 'last Saturday') in de zin.
A
Past simple
B
Present perfect

Slide 9 - Quiz

Actie in verleden duurde langere tijd, werd onderbroken door andere actie (=past simple)
A
Past perfect
B
Past continuous

Slide 10 - Quiz

Eerste van twee acties in het verleden (tweede = past simple)
A
Past continuous
B
Past perfect

Slide 11 - Quiz

The match ___________ before we arrived at the stadium.

A
had started
B
was starting

Slide 12 - Quiz

The match ___________ before we arrived at the stadium.
> In deze zin gaat het om twee verschillende momenten in het verleden. Eén moment, namelijk het beginnen van de wedstrijd, is eerder dan de andere, het arriveren bij het stadium.
Om de eerste van twee momenten in het verleden te duiden, gebruik je past perfect > had started

Slide 13 - Slide

After he ___________ his homework, he played a computer game.
A
was finishing
B
had finished

Slide 14 - Quiz

After he ____________ his homework, he played a computer game.
> In deze zin gaat het om twee verschillende momenten in het verleden. Eén moment, namelijk het doen van het huiswerk, is eerder dan de andere, het spelen van een videogame.
Om de eerste van twee momenten in het verleden te duiden, gebruik je past perfect > had finished

Slide 15 - Slide

Sarah ..... still ..... (to think) about her exam, while she was cycling home.
A
was ...thinking
B
thought
C
had ... been thinking
D
had ... thought

Slide 16 - Quiz

Sarah ..... still ..... (to think) about her exam, while she was cycling home.
> In deze zin gebeuren twee dingen op hetzelfde moment: terwijl Sarah naar huis fietste, dacht ze aan haar tentamen. Voor beide gebeurtenissen gebruik je past continuous: was ... thinking

Slide 17 - Slide

He _________ (to live) in Russia when the Revolution started.
A
lived
B
had been living
C
had lived
D
was living

Slide 18 - Quiz

He _________ (to live) in Russia when the Revolution started.
> In deze zin gebeuren wordt een langdurige (het wonen in Rusland) onderbroken door een andere actie (het begin van de Revolutie). De 'korte' actie wordt weergegeven in past simple, terwijl de 'lange' actie wordt weergegeven in past continuous: was living

Slide 19 - Slide