gepaard, gekruist of omarmend?
De overmoedige prins
Een koene prins in winterjas (a)
wou rijden met zijn slee (b)
Hij was heel erg in zijn sas (a)
en vroeg: wie wil er mee? (b)
Ik wil graag mee, riep de prinses (a)
Ik houd van sleetje rijden (b)
En van de berg af glijden (b)
Maar gaan we eerst op les? (a)
Niks les, zei toen de prins meteen (a)
doe jij toch niet zo gek. (b)
Hij zette af, gleed naar beneên (a)
en toen brak hij zijn nek. (b)