Aan het eind van de les kun je de drie 'lopen' van de rivier herkennen in het landschap en de onstaanswijze in eigen woorden beschrijven.
Aan het eind van de les kun je in eigen woorden het proces van erosie omschrijven en dit koppelen aan de vorm van een gebergte.
Aan het eind van de les kun je het proces van sedimentatie in je eigen woorden uitleggen en hier gevolgen aan koppelen.
Op tafel:
Open je WB op hw 1.2
Boeken + snelhechter
1 / 32
next
Slide 1: Slide
This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Introductie
Periode 2: hoofdstuk 1 landschappen
Paragraaf 1.3
Planning:
Nakijken 1.2 huiswerk
herhaling met lessonup
Theorie
Check vragen
Lesdoelen:
Aan het eind van de les kun je de drie 'lopen' van de rivier herkennen in het landschap en de onstaanswijze in eigen woorden beschrijven.
Aan het eind van de les kun je in eigen woorden het proces van erosie omschrijven en dit koppelen aan de vorm van een gebergte.
Aan het eind van de les kun je het proces van sedimentatie in je eigen woorden uitleggen en hier gevolgen aan koppelen.
Op tafel:
Open je WB op hw 1.2
Boeken + snelhechter
Slide 1 - Slide
Nakijken Huiswerk
Nakijkboekje
Zelfstandig
Klaar? Lezen 1.3 in stilte
Slide 2 - Slide
Hoe noem je hoogteverschillen in het landschap?
A
contrast
B
reliëf
C
Kenmerk
D
Ligging
Slide 3 - Quiz
Wat is laagland ?
A
Dat is land tussen 200 en 500 meter
B
Dat is land tussen 500 en 1500 meter
C
Dat is land tussen 1500 meter en hoger
D
Dat is land tussen 0 en 200 meter
Slide 4 - Quiz
Sleep de juiste foto's naar de juiste woorden
Laagland
Heuvelland
Middelgebergte
Hooggebergte
Slide 5 - Drag question
Hooggebergte
Heuvelland
Laagvlakte
Slide 6 - Drag question
De bovenloop
Slide 7 - Slide
De bovenloop
Een rivier begint hoog in de bergen --> de bovenloop
Rivier stroomt erg hard!
Weinig bochten in de rivier.
Slide 8 - Slide
Bovenloop van de Rijn
Slide 9 - Slide
De middenloop
Middenloop
Slide 10 - Slide
Middenloop
Rivier krijgt steeds meer bochten (meanders).
Stroomt minder hard.
Slide 11 - Slide
De benedenloop
Benedenloop
Slide 12 - Slide
Benedenloop
Bijna geen hoogteverschillen meer. De rivier stroomt traag .
Maakt wijde bochten.
Slide 13 - Slide
Wat voor verwering zie je hier?
A
Biologische verwering
B
Chemische verwering
C
Fysische verwering
Slide 14 - Quiz
Verwering is...
A
het vervoeren van stenen en zand door een rivier
B
het kapot gaan van stenen door vorst, temperatuur verschillen en wortels van bomen
C
de druk van rotsen op een helling
D
het transport van grote keien in een gletsjer
Slide 15 - Quiz
Welke verwering?
A
Vorstverwering
B
Biologische verwering
C
Verwering door temperatuurverschil
Slide 16 - Quiz
Verweerd materiaal
de rivier brengt materiaal mee uit de bovenloop naar de midden/benedenloop.
Dit materiaal wordt steeds kleiner hoe verder je gaat.
= erosie.
Rotsen, stenen, grind, zand, klei
Slide 17 - Slide
Geef aan wat het verband is tussen de stroomsnelheid van een rivier en de grote van het verweringsmateriaal. Doe dit in een hoe hoe zin.
Slide 18 - Open question
Erosie
= het uitslijten/schuren van gesteente
Door het geschuur slijt ook het aardoppervlak.
Erosie ontstaat door
wind
water
ijs
Slide 19 - Slide
Voor erosie
Na erosie
Slide 20 - Slide
erosie door ijs
erosie door water
erosie door wind
Slide 21 - Slide
U-dal = erosie door ijs (gletsjer)
V-dal = erosie door water (rivier)
Dik pakket van ijs, 10tallen meters dik, beweegt langzaam (enkele meters per dag) door het dal. Dat komt door de zwaartekracht en het aan en afsmelten van ijs.
Slide 22 - Slide
Sedimentatie
= Het neerleggen van verweringsmateriaal
Slide 23 - Slide
Sedimentatie.
Slide 24 - Slide
Sedimentatie
Slide 25 - Slide
Hoe ontstaat nieuw land?
Hoe ontstaan bochtende rivieren?
Slide 26 - Slide
Meanderen
Slide 27 - Slide
Meanders
Slide 28 - Slide
Delta
Slide 29 - Slide
Deltamonding rivier
Rivieren brengen zand en klei naar zee.
In zee wordt steeds meer zand en klei neergelegd (=sedimentatie)
Het land breidt zich uit in zee
Delta: riviervertakking, vol met sedimenten
Slide 30 - Slide
Boven, midden en benedenloop
Opdracht: vul de tabel verder in met de woorden veel, weinig, hoog, laag, gemiddeld.
Tijd: 5 minuten. Klaar? Aan de slag met de opdrachten van paragraaf 1.3 in je werkboek.