APOSTROF: gebruik je als
1. één of meerdere letters zijn weggelaten
bijv.: 'm (= hem), 't (=het)
2. bij bezit eindigend op een sis-klank of -a, -i, -o, -u of -y (niet bij -e!)
bijv.: Max' hond, Annes verjaardag
3. na cijfers en afkortingen die je als losse letters uitspreekt
bijv.: SO'tje, vmbo'er