4.3 Omzet en winst

H4 Produceren
4.3 Omzet en winst
1 / 37
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H4 Produceren
4.3 Omzet en winst

Slide 1 - Slide

4.3 Omzet en winst
  • Ik kan de omzet van een bedrijf berekenen.
  • Ik kan de kostprijs van een product berekenen.
  • Ik kan de verkoopprijs van een product berekenen.
  • Ik kan de verkoopprijs inclusief BTW berekenen.
  • Ik kan de verkoopprijs exclusief BTW berekenen.
  • Ik kan de winst van een bedrijf berekenen.

Slide 2 - Slide

Met onze klas verkopen we 200 hamburgers aan
€ 5,00 per stuk.
Hoeveel geld hebben we in totaal verdiend?

Slide 3 - Open question

4.3 Omzet en winst
Omzet
  • De omzet (TO) is de totale opbrengst van je verkoop.
  • De afzet (Q) is het aantal verkochte producten.
  • De verkoopprijs (P) is de prijs waarvoor je verkoopt.

omzet = afzet x verkoopprijs

TO = P x Q

Slide 4 - Slide

Een week later doen we dezelfde actie opnieuw. Deze keer hebben we een omzet van € 1.250.
Geef 2 mogelijke verklaringen.

Slide 5 - Open question

Ron verkoopt 300 ijsjes op het strand van Groede aan € 1,50 per stuk. Zelf kocht hij de ijsjes in aan € 0,50 per stuk.
Bereken zijn omzet.

Slide 6 - Open question

4.3 Omzet en winst
Oefenen
  • Maak oefening 25 - 27

timer
10:00

Slide 7 - Slide

Een dierenarts heeft een omzet van € 110.000 per jaar. Daarvan verdient ze € 75.000 met de verkoop van medicijnen. De rest van de omzet komt uit consulten. Eén consult kost
€ 50. Hoeveel consulten doet deze dierenarts per jaar?

Slide 8 - Open question

vaste kosten
hamburgerverkoop

Slide 9 - Mind map

variabele kosten
hamburgerverkoop

Slide 10 - Mind map

Als de verkoop daalt, welke kosten nemen dan af?
A
vaste kosten
B
variabele kosten
C
beide
D
geen

Slide 11 - Quiz

Van een bedrijf zijn de vaste kosten € 7.000, de variabele kosten per product zijn € 0,30. Het bedrijf produceert
35.000 producten. Wat is de kostprijs per product?

Slide 12 - Open question

4.3 Omzet en winst
Kostprijs
De kosten die je maakt om te produceren zijn:
  • vaste kosten (constante kosten)
  • variabele kosten

kostprijs = (vaste kosten : aantal verkochte producten) + variabele kosten

Slide 13 - Slide

   kostprijs  
€ 0,80
verkoopprijs
€ 1,20
winstmarge
+ € 0,40

Slide 14 - Slide

4.3 Omzet en winst
Verkoopprijs
verkoopprijs = kostprijs + winstmarge

  • De winstmarge is vaak een percentage van de kostprijs.
  • Winst is de beloning voor productiefactor ondernemerschap.

Slide 15 - Slide

De winstmarge is 25% van de kostprijs. Hoe veel procent is de kostprijs?
A
100%
B
125%
C
75%

Slide 16 - Quiz

We willen t-shirts verkopen, deze hebben een kostprijs van 4 euro. We gebruiken een winstmarge van 80%.

Wat word de verkoopprijs?

Slide 17 - Open question

4.3 Omzet en winst
Oefenen
  • Maak oefening 28 - 30

timer
10:00

Slide 18 - Slide

Een televisie heeft een kostprijs van € 600. De winkelier rekent een winstmarge van 120%.

Op een tv betaalt een consument 21% BTW. Voor welk bedrag wordt de televisie verkocht?

Slide 19 - Open question

Ik koop een PS5 voor € 442 inclusief BTW.

De winkelier moet de BTW doorstorten aan de Belastingdienst. Hoeveel verdient de winkelier met de verkoop van een PS5?

Slide 20 - Open question

4.3 Omzet en winst
Inclusief en exclusief BTW
prijs incl. BTW = verkoopprijs x (1 + BTW - tarief)

prijs excl. BTW = consumentenprijs : (1 + BTW-tarief)

Slide 21 - Slide

De consument betaalt BTW aan de winkelier bij aankoop van een product of dienst.
A
Juist
B
Fout

Slide 22 - Quiz

De consumentenprijs is de prijs van een product exclusief BTW.
A
Juist
B
Fout

Slide 23 - Quiz

Als je van de consumentenprijs de BTW aftrekt, dan ken je de verkoopprijs.
A
Juist
B
Fout

Slide 24 - Quiz

4.3 Omzet en winst
Oefenen
  • Maak oefening 31 - 33

timer
10:00

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Welke omschrijving past het best bij het begrip inkoopwaarde?
A
Het aantal producten dat je hebt ingekocht om te verkopen.
B
Alle kosten die je maakt om producten te kunnen inkopen.
C
Alle kosten die je maakt om te kunnen verkopen.
D
Het bedrag dat je hebt betaald voor producten die je wil verkopen.

Slide 27 - Quiz

4.3 Omzet en winst
Brutowinst
  • De inkoopwaarde is de inkoopprijs van de verkochte producten.
  • De brutowinst  is de toegevoegde waarde van alle verkochte producten samen.

brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet

bv. inkoopprijs hamburger is € 1,60 en verkoopprijs hamburger is € 5,00:
€ 10.000 opbrengst -  € 3.200 inkoopprijs = € 6.800 brutowinst

Slide 28 - Slide

De omzet is € 25.000 en de inkoopwaarde is
€ 12.347. Hoeveel is de brutowinst?

Slide 29 - Open question

Joyce heeft een lampenwinkel.
Haar omzet in november dit jaar is € 22.000.
In dezelfde maand vorig jaar was dat € 20.000. Wat is er veranderd aan de omzet?
A
De omzet is gestegen met € 22.000.
B
De omzet is gestegen met € 2.000.
C
De omzet is gedaald met € 2.000.
D
De omzet is gedaald met € 20.000.

Slide 30 - Quiz

De omzet van de kledingwinkel van Joost is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 31 - Quiz

4.3 Omzet en winst
Nettowinst
  • Bedrijfskosten zijn de kosten die een producent maakt om te kunnen produceren/verkopen.
  • De nettowinst  is het bedrag dat overblijft na aftrek van alle kosten.

nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten

bv. gas, elektriciteit, huur en loon bedragen € 5.000
€ 6.800 brutowinst - € 5.000 bedrijfskosten = € 1.800 nettowinst

Slide 32 - Slide

Hoe bereken je de nettowinst?
A
brutowinst - inkoopwaarde = nettowinst
B
omzet - bedrijfskosten = nettowinst
C
inkoopwaarde - bedrijfskosten = nettowinst
D
brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst

Slide 33 - Quiz

Hoe bereken je de nettowinst?
A
omzet - bedrijfskosten
B
brutowinst - bedrijfskosten
C
omzet - brutowinst
D
omzet - brutowinst - bedrijfskosten

Slide 34 - Quiz

De omzet van de kledingwinkel van Joost is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De nettowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 35 - Quiz

4.3 Omzet en winst
  • Ik kan de omzet van een bedrijf berekenen.
  • Ik kan de kostprijs van een product berekenen.
  • Ik kan de verkoopprijs van een product berekenen.
  • Ik kan de verkoopprijs inclusief BTW berekenen.
  • Ik kan de verkoopprijs exclusief BTW berekenen.
  • Ik kan de winst van een bedrijf berekenen.

Slide 36 - Slide

H4 Produceren
4.3 Omzet en winst

Slide 37 - Slide