2KGT Th 2 grammar past continious

Past continuous
Theme 3, grammar 7
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Past continuous
Theme 3, grammar 7

Slide 1 - Slide

Target
- Je kan iemand vragen/ vertellen hoe iemand zich voelt. 
- Je weet hoe je de past continuous moet maken.

Slide 2 - Slide

How are you?
Present (tt)
How do you feel when you are performing on stage?
Hoe voel je je als je aan het optreden bent op het podium?

Are you ... 
Is she/he/it ...


Slide 3 - Slide

How are you?
Past (vt)
How did you feel when you were climbing the mountain?
Hoe voelde je je toen je de berg aan het beklimmen was?

Were you ... 
Was she/he/it ...


Slide 4 - Slide

This is how I feel
Present (tt)                                 Past (vt)
I get ... (Ik word)                        I got ... (Ik werd)
I feel ... (Ik voel)                         I felt ... (Ik voelde)
I am ... (Ik ben)                           I was ... (Ik was)

Gebruik voor de opdrachten de stones op blz. 46

Slide 5 - Slide

Vertaal het laatste woord;
I felt angry
A
moe
B
boos
C
hongerig
D
verliefd

Slide 6 - Quiz

Vertaal het laatste woord;
I was surprised.
A
blij
B
verliefd
C
verrast
D
bang

Slide 7 - Quiz

Vertaal:
Ben je blij?
A
Is you angry?
B
Are you tired?
C
Is she happy?
D
Are you happy?

Slide 8 - Quiz

Past continuous

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Past continuous (duurvorm)

Slide 11 - Slide

Past Continuous

Slide 12 - Slide

Past Continuous

Slide 13 - Slide

Vertaal:
Ik was aan het lopen.

Slide 14 - Mind map

Hoe maak je de past continuous?
A
hele werkwoord + ed
B
to be + heel werkwoord + ing
C
hele werkwoord + ing
D
to feel + heel werkwoord + ing

Slide 15 - Quiz

Maak de past continuous.
I ......... (do) my homework last week.
A
was doing
B
were doing
C
is doing
D
was doed

Slide 16 - Quiz

Maak de past continuous.
I ......... (make) a sandwich yesterday
A
am making
B
was making
C
is making
D
were making

Slide 17 - Quiz

Bijwoorden van frequentie
- geven aan hoe vaak iets gebeurt.
- deze woorden staan altijd voor het werkwoord. 
- Uitzondering als het werkwoord  vorm is van to be!
                                                                               (I am, you are, SHIT is, etc.)
Bijwoorden:
always, usually, often, sometimes, rarely, never

Slide 18 - Slide

Bijwoorden
I always get nervous.                        You rarely walk the dog.
I never feel sick.                                   We usually swim in the lake.

To be:
I am often late.
He is never serious.

Slide 19 - Slide

5

Slide 20 - Video

01:23
Wat geven deze bijwoorden van frequentie aan?
A
Waar iets gebeurt
B
Waarom iets gebeurt
C
Hoe iets gebeurt
D
Hoe vaak iets gebeurt

Slide 21 - Quiz

02:17
Choose the sentence with the correct word order.
A
We are never going to win the superbowl
B
We never are going to win the superbowl

Slide 22 - Quiz

03:00
Choose the sentence with the correct word order.
A
Sally often goes out in the weekends.
B
Sally go often out in the weekends.

Slide 23 - Quiz

03:01
Choose the sentence with the correct word order.
A
He swims every day in the canal.
B
He swims in the canal every day.

Slide 24 - Quiz

Dat doen we nog een keer!

Slide 25 - Slide

Wat geven deze bijwoorden van frequentie aan?
A
Waar iets gebeurt
B
Waarom iets gebeurt
C
Hoe iets gebeurt
D
Hoe vaak iets gebeurt

Slide 26 - Quiz

01:00
wie
doet
wat
waar
wanneer
The parents
bring
to football training

every Sunday

their son

Slide 27 - Drag question

Sarah ...................(to be/always) late for school
A
always is
B
always are
C
is always
D
be always

Slide 28 - Quiz

I hate living in Seattle because it (rain, always) .
A
always rains
B
is always raining
C
always raines
D
am always raining

Slide 29 - Quiz

Father never ... (drive) a ferrari
A
drove never
B
never drove
C
has never driven
D
never has driven

Slide 30 - Quiz

He ............................ anyone famous
A
has never meeted
B
never meet
C
have never met
D
has never met

Slide 31 - Quiz

Do _____ the dishes in the bathtub?
A
usually you washes
B
you usually wash
C
am usually wash
D
she usually wash

Slide 32 - Quiz

Welke zin is juist?
A
We go usually to school .
B
We go to school usually.
C
We usually go to school .

Slide 33 - Quiz

Hoe vond je het?
A
ik vind de taak nog moeilijk
B
ik vind de taak nog een beetje moeilijk
C
ik snap de taak bijna
D
ik snap de taak

Slide 34 - Quiz

Opdrachten
Deze week maak je 5 teksten op readtheory.org
Je hebt dus in totaal 25 teksten gedaan.

Je maakt de opdrachten 24, 25, 26 en 27 in jouw werkboek.
Deze kijken we volgende les klassikaal na.


Slide 35 - Slide