11. Bijwoordelijke bepaling

Bijwoordelijke bepaling, blz. 224
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bijwoordelijke bepaling, blz. 224

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Ik kan de  bijwoordelijke bepaling vinden in de zin. 

Slide 2 - Slide

Even eerst een herhaling

Slide 3 - Slide

Stap 1 PV
Zoek de persoonsvorm:
Dit is het belangrijkste werkwoord in een zin. 
Gebruik de vraagproef, tijdproef of getalproef op de PV te zoeken. 

Slide 4 - Slide

getalproef/tijdproef/vraagproef
getalproef: Zet de zin van enkelvoud om in meervoud óf van meervoud om in enkelvoud. De PV verandert mee. 
Tijdproef: zet de zin om in een andere tijd (van tt naar vt of van vt naar tt). De PV verandert mee van tijd. 
Vraagproef: Zet de zin om in een vraag. De PV komt in de vraag vooraan te staan. 

Slide 5 - Slide

Stap 2 Onderwerp
Degene die /datgene dat de werkwoorden uitvoert.
Het OW vind je via: WIE/WAT + GEZ.

Slide 6 - Slide

Stap 3 Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
Zoek alle werkwoorden in de zin
Dit zijn alle doe-woorden, dus ook de PV zelf. 
Doet het onder iets? WG
Is het onderwerp iets? NG (denk aan de eigenschap)

Slide 7 - Slide

Stap 4 Lijdend voorwerp
Hetgeen dat de handeling ondergaat. 
WIE/WAT + GEZ + OW

Let op: niet elke zin heeft een LV
NG heeft geen LV

Slide 8 - Slide

Stap 5 meewerkend voorwerp
De 5e stap is het zoeken naar een meewerkend voorwerp.
Niet elke zin heeft een MV. 
Je stelt de vraag: 
aan wie + gez + OW + LV?
voor wie + gez + OW + LV?

Slide 9 - Slide

meewerkend voorwerp
Controleer of je 'aan' kunt weglaten of toevoegen. Daarvoor mag je de woordvolgorde veranderen. 

Slide 10 - Slide

Stap 6 Bijwoordelijke bepaling
De bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als:
- waar?                         - waarvandaan?               wanneer?
- waarheen?              - waarmee -
- waarom?                   - hoe?
- waardoor?                - hoeveel? 

Slide 11 - Slide

Hoe zoek je de bwb/bijw.bep.?
Eerst doorloop je de 5 stappen. In de zin zoek je: 
1. de PV
2. het onderwerp
3. het gezegde
4. het lijdend voorwerp
5. het meewerkend voorwerp

Slide 12 - Slide

Hoe zoek je de bwb?
Nu houd je misschien nog zinsdelen over?
Controleer nu of deze zinsdelen bijwoordelijke bepalingen zijn.
GEBRUIK DE VRAAGWOORDEN
Let op: soms bevat een zin géén bwb, soms 1 en soms meer.  

Slide 13 - Slide

Door een ongeluk heeft Anke gisteren haar enkel gebroken
pv = heeft
ow = Anke
gez = heeft gebroken
lv = haar enkel
mv = geen mv aanwezig

Slide 14 - Slide

Door een ongeluk heeft Anke gisteren haar enkel gebroken. 
2 zinsdelen blijven nu over:
Waardoor heeft Anke gisteren haar enkel gebroken? 
bwb =  Door een ongeluk
Wanneer heeft Anke haar enkel gebroken? 
bwb = gisteren

Slide 15 - Slide

Even oefenen

Slide 16 - Slide

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Het water is tijdelijk afgesloten.
A
het water
B
is tijdelijk afgesloten
C
tijdelijk
D
tijdelijk afgesloten

Slide 17 - Quiz

De bijwoordelijke bepaling in een zin geeft aan:
A
Tijd
B
Plaats
C
Geen idee
D
Reden

Slide 18 - Quiz

Er staat altijd een bijwoordelijke bepaling in de zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Mijn opa wil met deze auto rijden.
A
Mijn opa
B
rijden
C
wil
D
met deze auto

Slide 20 - Quiz

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op...
A
Wie?
B
Wat?
C
Wanneer?
D
waarom?

Slide 21 - Quiz

Een bijwoordelijke bepaling begint altijd met een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling:

Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto

Slide 23 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Ik heb alles aan mijn vriendin verteld.
A
aan mijn vriendin
B
ik
C
alles
D
geen bwb

Slide 24 - Quiz

bijwoordelijke bepaling?
Ik reken op zijn hulp.
A
nee
B
ja, Op zijn hulp

Slide 25 - Quiz

Wat is (zijn) de bijwoordelijke bepaling(en)?

Vandaag hebben we het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 26 - Quiz

Juist of onjuist?

Vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt, zijn ook bijwoordelijke bepaling.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

juist of onjuist.

1 Vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt, zijn een bijwoordelijke bepaling.
2 Een zin kan maximaal één bijwoordelijke bepaling bevatten.

A
1= onjuist 2= onjuist
B
1= onjuist 2= juist
C
1= juist 2= onjuist
D
1= juist 2= juist

Slide 28 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Wie weet dat nu?
A
wie
B
weet
C
dat
D
nu

Slide 29 - Quiz

Rico : Een zin kan meer dan één bijwoordelijke bepaling
hebben.

Raya : Het woord 'niet' kan een bijwoordelijke bepaling zijn.
A
Rico en Raya hebben beide gelijk.
B
Rico en Raya hebben beide ongelijk.
C
Rico heeft gelijk; Raya niet.
D
Raya heeft gelijk; Rico niet.

Slide 30 - Quiz

hoe vind je de
bijwoordelijke bepaling?

A
alle werkwoorden in de zin
B
krijgt of ontvangt meestal iets
C
geeft een plaats, een reden of tijd aan.
D
wie of wat + pv + ww gezegde

Slide 31 - Quiz

Wat hoort NIET bij de bijwoordelijke bepaling?
A
waar
B
wanneer
C
wie
D
waarom

Slide 32 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 33 - Quiz

Maken
Opdracht 2 (werk met kleurtjes)
Opdracht 4, helemaal ontleden, werk met kleurtjes
Opdracht 5, helemaal ontleden, werk met kleurtjes
Klaar? Maak opdracht 3

Slide 34 - Slide

Leren voor de toets
- Je kan de bijwoordelijke bepaling(en) in een zin vinden. 
- Je weet hoe je de bijwoordelijk bepalingen kan vinden aan de hand van een aantal vraagwoorden (let op: nooit met Wie?)
- Je weet eerst de andere belangrijke zinsdelen te vinden, zoals PV, OW, GEZ, LV en MV. 

Slide 35 - Slide

EINDE

Slide 36 - Slide