SLO Syllabus 8b (R)

1 / 48
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 48 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Opdracht: zoek en onderstreep de begrippen in 3.4

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Opdrachten 
Maak opdrachten 1 - 3 van paragraaf 3.4

Slide 8 - Slide

Opdracht 1
1 a In dit deel van de stad woonde de stedelijke elite.
 b In de dwarsdoorsnede van de negentiende eeuw zie je dat de wijk buiten de stad zich uitbreidt, waardoor de bevolkingsdichtheid en de grondprijzen toenemen. Je ziet bovendien dat het hier geen bevolking uit de lage klassen betreft, omdat de sociaaleconomische status van het gebied toeneemt.

Slide 9 - Slide

Opdracht 2a
2 a Drie van de volgende veranderingen:
  – Er grenzen nu ook arme wijken aan het historisch centrum.
  – Er grenzen nu ook middenklassewijken aan het historisch centrum.
  – Er zijn grote winkel- en kantorencentra gebouwd in / tegen het historisch centrum.
  – De elite woont niet meer direct tegen het historisch centrum aan.

Slide 10 - Slide

Opdracht 2b, c
2b De grondprijzen zijn hoog omdat winkels en kantoren zich graag centraal in de stad willen vestigen. Bovendien is er nog maar weinig grond beschikbaar. De sociaaleconomische status is laag omdat er in en rond het centrum inmiddels vooral mensen uit de lagere klasse en middenklasse wonen.
 c Hier liggen de arme wijken. Hier wonen de mensen vaak dicht op elkaar omdat ze het zich niet kunnen veroorloven een (groot) stuk grond te kopen.

Slide 11 - Slide

Opdracht 3a, b
3 a Als er betere en/of meer infrastructuur komt, betekent dit dat het gemakkelijker wordt om producten en mensen te vervoeren. Het wordt dus voor bedrijven aantrekkelijker om zich in die zones in de stad te vestigen. Op die manier ontstaat er meer economische activiteit en economische ontwikkeling.
 b In de dwarsdoorsnede van de hedendaagse stad is te zien dat de grondprijzen aan de rand van de stad hoger zijn, veroorzaakt door een toegenomen vraag naar grond voor bedrijven en woningen.

Slide 12 - Slide

Opdracht 3c, d
3c Woongebied voor de lage inkomens, beveiligde villawijken, wijken met sociale woningbouw, winkelcentra, commerciële zones.
 d In vergelijking met de rest van de stad zijn hier de grondprijzen laag.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Opdrachten 
Maken opdrachten 4 - 6 van paragraaf 3.4

Slide 17 - Slide

Opdracht 4a, b
4 a De uitbreiding van het stedelijk gebied en de gevolgen daarvan (waaronder gevolgen voor natuur, milieu en het voorzieningenniveau).
 b – Door de stedelijke uitbreiding kan er natuurgebied verdwijnen.
  – De omgeving kan vervuild worden, bijvoorbeeld door afval.
  – Doordat mensen verder van het centrum wonen, neemt de reisafstand toe en daarmee de luchtvervuiling door transport.

Slide 18 - Slide

Opdracht 4c, d
4c Het kost de overheid veel geld om de nieuwe wijken te voorzien van infrastructuur en voorzieningen, en mogelijk van sociale woningen.
 d De bevolkingsdichtheid in het centrum van São Paulo is afgenomen. Deze mensen zijn van het centrum naar wijken buiten de stad getrokken.

Slide 19 - Slide

Opdracht 5a
5 a – Voordeel: de stedelijke overheid heeft niet of nauwelijks kosten voor het bouwen van woningen en het aanleggen van infrastructuur en voorzieningen.
  – Nadeel: de stedelijke overheid heeft weinig invloed op de plek waar gebouwd wordt, of: de stedelijke overheid heeft weinig invloed op de kwaliteit van de leefomstandigheden.

Slide 20 - Slide

Opdracht 5b
5b De meest geconsolideerde wijken zijn de oudste wijken, omdat bewoners en overheid hier de meeste tijd hebben gehad om infrastructuur aan te leggen, huizen te verbeteren, enzovoort. Deze wijken liggen dicht bij het centrum, omdat de stad nog niet zo groot was in de periode dat deze wijken zijn gebouwd. In de loop der tijd breidde de stad zich steeds verder uit. Daar ontstonden wijken die inmiddels matig geconsolideerd zijn. In de buitenste ring gaat het om relatief recente wijken, die nog geen gelegenheid hebben gehad om te consolideren.

Slide 21 - Slide

Opdracht 5c, d
5c Gemiddeld woont inmiddels 80% van de Zuid-Amerikaanse bevolking in steden. De kans dat iemand die naar een stad migreert uit een andere stad komt, is dus veel groter geworden.
 d De groei van steden komt vooral door de natuurlijke bevolkingsgroei van mensen die al in de stad wonen. De stad groeit dus zelf. Migratie (invloed van buitenaf) speelt een veel kleinere rol in de groei.

Slide 22 - Slide

Opdracht 6 (deel 1)
6 Voorbeelden van juiste antwoorden:
 – De afstanden zijn enorm in zo’n grote stad, dus water, vuilnis, enzovoort moet over een grote afstand getransporteerd worden.
 – Mensen moeten soms te ver reizen, waardoor onderwijs, gezondheidszorg of werk niet toegankelijk zijn.

Slide 23 - Slide

Opdracht 6 (deel 2)
– Er moeten dagelijks miljoenen mensen worden getransporteerd, terwijl de capaciteit van het centrum of de wijken rond het centrum van oudsher niet groot is. (Dit laatste geldt ook voor kleinere steden, maar daar hoeven ook minder mensen doorheen.)
 – Omdat er veel mensen wonen, is ook de bevolkingsgroei in absolute aantallen hoog. Elk jaar moeten er dus veel woningen en voorzieningen bijkomen.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Opdrachten
Maak opdrachten 1c, 2b, 2d, 3c, 3d, 5b, 5c, 6 van paragraaf 3.5

Slide 30 - Slide

Opdracht 1a
1 a De blauwe lijn. Op elk punt van deze lijn zijn het percentage van de bevolking en het percentage van het inkomen gelijk. (Bijvoorbeeld: 20% van de bevolking verdient 20% van het inkomen; 80% van de bevolking verdient 80% van het inkomen.) Iedereen verdient dus evenveel, en dus is er sprake van volledige inkomensgelijkheid.

Slide 31 - Slide

Opdracht 1b
1b Hoe kleiner de inkomensongelijkheid, hoe dichter de curve tussen A en B ligt bij de lijn die volledige inkomensgelijkheid aangeeft. Met andere woorden: hoe kleiner de inkomensongelijkheid, hoe kleiner het oppervlak van A. De gini-coëfficiënt wordt berekend door het oppervlak van A te delen door het oppervlak van A+B. Hoe kleiner oppervlak A is, hoe kleiner dus de gini-coëfficiënt.

Slide 32 - Slide

Opdracht 1c
1c Met de gini-coëfficiënt meet je de inkomensongelijkheid. Verschillen in inkomen vormen echter maar een deel van de factoren waaruit sociale ongelijkheid bestaat (hoewel woonomstandigheden en gezondheid wel vaak samenhangen met de hoogte van het inkomen).

Slide 33 - Slide

Opdracht 2a, b
2 a Mensen op het platteland hebben vaak een eigen stuk land waarop ze voedsel kunnen verbouwen (al dan niet voor de verkoop).
 b Belemmeringen om te integreren op de arbeidsmarkt zijn gebrek aan geld voor vervoer en kinderopvang, en gebrek aan connecties. Zo lang mensen geen werk hebben, komen ze niet aan geld of connecties. Hierdoor blijven de belemmeringen in stand.

Slide 34 - Slide

Opdracht 2c, d
2c Het gaat erom dat er een scheiding is tussen de sociale klassen, dus dat er tussen de sociale klassen nauwelijks contact is.
 d De rijken schermen hun woonwijken af van die van de arme bevolking. Er is in Zuid-Amerikaanse steden dus een duidelijke scheiding van rijke en arme wijken (ruimtelijke segregatie). Hierdoor is er weinig contact tussen rijke en arme wijken en worden dus ook de sociale klassen van elkaar gescheiden (sociale segregatie).

Slide 35 - Slide

Opdracht 3a
3 a – Het geboortecijfer onder de arme bevolking in de stad is hoger dan dat onder de rijkere bevolking. Vanwege de armoede willen mensen graag meer kinderen en bovendien hebben ze minder mogelijkheden voor geboortebeperking.
  – Migratie naar de stad komt vooral van armere mensen die in steden betere kansen en leefomstandigheden zoeken.

Slide 36 - Slide

Opdracht 3b, c
3b Hoe minder de arme bevolking eigendomsrechten heeft, hoe minder zij investeren in hun woonomstandigheden, dus hoe groter de sociale ongelijkheid. Als de armere bevolking eigendomsrechten krijgt, verbeteren eigenaren hun woningen en voorzieningen. Dan neemt de sociale ongelijkheid af.
 c Als er meer sociale ongelijkheid is, zal er meer criminaliteit zijn van de arme, kansloze bevolking, gericht tegen de rijke inwoners. Als reactie hierop bouwen deze rijke inwoners meer gated communities, waardoor ruimtelijke segregatie toeneemt.

Slide 37 - Slide

Opdracht 3d

Slide 38 - Slide

Opdrachten
Maak opdrachten 4 -6 uit paragraaf 3.5

Slide 39 - Slide

Opdracht 4a
4 a A

Slide 40 - Slide

Opdracht 4b
4b Voorbeelden van juiste antwoorden:
  – Hoe groter de stad, hoe uitgestrekter hij vaak is en hoe moeilijker/duurder het dus is om van sloppenwijken aan de rand van de stad naar het centrum te reizen om er te gaan werken. De armoede is er dus hoger waardoor er ook meer inkomensongelijkheid is.
  – Hoe groter de stad, hoe meer hij vaak een centrum is van politieke en economische macht. Hier is dus veel geld te verdienen voor diegenen die er de mogelijkheden toe hebben. De rijken kunnen in grote steden dus nog rijker worden, waardoor de inkomensongelijkheid groter is.

Slide 41 - Slide

Opdracht 4c
4c Er staan vijf Zuid-Amerikaanse steden in deze bron: Salvador, Rio de Janeiro, São Paulo, Bogotá en Santiago. Rio de Janeiro en São Paulo zijn megasteden, dus die vallen af. Uit de tekst is af te leiden dat er een grote inkomensongelijkheid bestaat (een grote groep armen en een kleine groep zeer rijken). Deze inkomensongelijkheid is in Santiago en Bogotá een stuk kleiner dan in Salvador. Het juiste antwoord is dus Salvador.

Slide 42 - Slide

Opdracht 5a
5 a Voorbeelden van juiste antwoorden:   – Arme gezinnen hebben vaak te weinig geld om de kosten voor openbaar vervoer naar middelbare scholen, hogescholen of universiteiten (de afstand naar basisscholen is vaak kleiner) te dragen of om andere schoolkosten te betalen (bijv. uniformen en boeken).
  – Kinderen uit arme gezinnen zijn vaker nodig om bij te dragen aan het gezinsinkomen, en gaan daarom minder jaren naar school.
  – Kinderen uit arme gezinnen worden minder gestimuleerd en ondersteund door hun ouders om een goede opleiding te volgen (bijv. omdat ouders zelf de kennis niet hebben om hun kinderen te helpen bij inschrijving, huiswerk, enzovoort).

Slide 43 - Slide

Opdracht 5b
5b Op korte termijn wordt de armoede verlicht door gezinnen geld te geven. Op lange termijn wordt de armoede verlicht door als voorwaarde voor de schenking te stellen dat kinderen naar school gaan en preventieve medische hulp krijgen. Dit zorgt ervoor dat het toekomstperspectief van de kinderen verbetert. Als ze een goede opleiding hebben en gezond zijn, kunnen ze later meer geld verdienen en zo ontsnappen aan de armoede.

Slide 44 - Slide

Opdracht 5c
5c Jongeren die hun school niet afmaken, komen vaak uit armere gezinnen en hebben weinig kansen, bijvoorbeeld om naar school te gaan. Door ze een opleiding en een maandelijkse vergoeding aan te bieden, worden hun kansen groter en wordt ook de kans op een baan groter. Zij kunnen zo aan de armoede ontsnappen. De kans wordt dan ook groter dat hun kinderen op hun beurt hun school afmaken en niet in armoede terechtkomen.

Slide 45 - Slide

Opdracht 6a
6 a In sloppenwijken/in arme wijken. Onder andere door programma’s van de overheid hebben arme wijken zich kunnen ontwikkelen. Hier is het inkomen dus gestegen. Het is bovendien onwaarschijnlijk dat de inkomensongelijkheid is verminderd doordat de inkomens in de rijke wijken flink zijn gedaald.

Slide 46 - Slide

Opdracht 6b
6b De landelijke daling van de inkomensongelijkheid. Het ligt voor de hand dat een landelijke trend ook merkbaar is in de hoofdstad van een land (mogelijk zijn er landelijke overheidsmaatregelen en/of is er landelijke economische groei waardoor de werkgelegenheid en het inkomen toenemen).

Slide 47 - Slide

Opdracht 6c
6c In een grote stad, waar mensen dicht op elkaar wonen, is het voor een overheid gemakkelijker en goedkoper om voorzieningen en infrastructuur aan te leggen die de arme bevolking helpen om beter toegang tot onderwijs en banen te krijgen dan in kleinere steden of op het platteland.


Slide 48 - Slide