bezittelijk vnw, im am um

1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Grammatik A: Het bezittelijk voornaamwoord
mijn = mein(e)
jouw = dein(e)
zijn  = sein(e)
haar = ihr(e)

ons/onze   = unser(e)
jullie            = euer/eure
hun             = ihr(e)
uw               = Ihr(e) 

Slide 2 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
die-woorden (vrouwelijk en meervoud) krijgen een -e:

der Sohn (m)    = ein Sohn        = mein Sohn

die Tochter (v)  = eine Tochter = deine Tochter

das Baby (o)      = ein Baby        = sein Baby

die Kinder (mv)= keine Kinder = unsere Kinder


Slide 3 - Slide

...............(mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein

Slide 4 - Quiz

............ (u) Tasche (v) ist noch hier.
A
uwe
B
ihr
C
Ihr
D
Ihre

Slide 5 - Quiz

........... (onze) Mutter (v) ist zu Hause.

Slide 6 - Open question

K-leerlingen an die Arbeit!
6, 7, 8 aus Lektion 4
Lektion 5: 1, 2, 3, 4
Daarna leren woorden/zinnen van Lektion 1-4


T-leerlingen bleiben im LessonUp!

Slide 7 - Slide

Kapitel 4 - Luzern
Grammatik C 

Slide 8 - Slide

Grammatik C

Tijdsbepaling met voorzetsels
im, am, um

Wat geeft een tijdsbepaling aan:
- wanneer iets gebeurt; seizoen, maand, op welke dag, op welk tijdstip. 

Slide 9 - Slide


In het Duits gebruik je deze tijdsbepalingen (momenten) samen met een van de voorzetsels: im, am. um

Betekenissen:
- im = in

- am = op

- um = om



Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

____ Winter ist es kalt.
A
im
B
am
C
um

Slide 12 - Quiz

____ August ist es warm.
A
im
B
am
C
um

Slide 13 - Quiz

___ Freitag singe ich.
A
im
B
am
C
um

Slide 14 - Quiz

___ 30. September habe ich Geburtstag.
A
im
B
am
C
um

Slide 15 - Quiz

____ 8 Uhr beginnt der Schule.
A
im
B
am
C
um

Slide 16 - Quiz

im, am of um:
_____ Juli schwimmen wir jeden Tag.

Slide 17 - Open question

im, am of um:
Ich habe _____ Mittwoch keine Zeit.

Slide 18 - Open question

im, am of um:
Ich muss heute _____ halb neun zu Hause sein.

Slide 19 - Open question

Maak nu opdrachten: 7, 8, 9 en 10. Morgen in de les gaan we deze nakijken.





   Leer daarna de woorden bij Lektion 1-4

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide