Je gebruikt aanhalingstekens:
- Bij directe rede of een citaat.
'Mag ik mijn schep meenemen naar het strand?' vroeg mijn zoontje blij.
- Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis.
Mijn zoontje gebruikt het woord 'gaat' als hij een gat graaft.
- LET OP: Bij indirecte rede en gedachten gebruik je GEEN aanhalingstekens.
Ik dacht bij mezelf: ik moet de les voor maandag nog voorbereiden.
De kinderen vroegen of hij mee naar Legoland gaat.