Leerjaar 1 grammatica werkwoorden

Vandaag

- 10 minuten lezen
- Huiswerk bespreken (19 t/m 22)
- LessonUp
- Afsluiting







1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Vandaag

- 10 minuten lezen
- Huiswerk bespreken (19 t/m 22)
- LessonUp
- Afsluiting







Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Infinitief en persoonsvorm

1. De boer maakt appelmoes.
2. De boer wil appelmoes maken.
In het eerste voorbeeld is ‘maakt’ de persoonsvorm. Het is een vervoegde vorm van ‘maken’.




Een infinitief heeft deze eigenschap niet. Die is altijd hetzelfde en niet vervoegd. Dat zie je in het tweede voorbeeld. Of je van het onderwerp nu meervoud maakt of niet, de infinitief blijft hetzelfde:
De hobbyboer wil appelmoes maken.
De hobbyboeren willen appelmoes maken.
Ook als je de zin in een andere tijd zet, blijft de infinitief onveranderd:
De hobbyboer wilde appelmoes maken.
Met alleen een infinitief kun je dus niet bepalen over welke persoon of personen de zin gaat. Ook kun je niet zien in welke tijd de zin staat. Vandaar de naam ‘onbepaalde wijs’.








Slide 3 - Slide

Infinitief en persoonsvorm
Infinitief blijft altijd hetzelfde en wordt niet vervoegd.
1. De boer wil appelmoes maken.
2. De boeren willen appelmoes maken.
Ook als je de zin in een andere tijd zet, blijft de infinitief onveranderd:
3. De boer wilde appelmoes maken.
Met alleen een infinitief kun je dus niet bepalen over welke persoon of personen de zin gaat. Ook kun je niet zien in welke tijd de zin staat.


Slide 4 - Slide

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
De computer staat op mijn bureau.
A
tt
B
vt

Slide 5 - Quiz

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
De hond at een koekje.
A
tt
B
vt

Slide 6 - Quiz

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
Kom jij ook op mijn verjaardag?
A
tt
B
vt

Slide 7 - Quiz

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
In het pretpark lopen veel scholieren.
A
tt
B
vt

Slide 8 - Quiz

Mimoun belt vanmiddag.

- belt -
A
Persoonsvorm
B
Infinitief/hele werkwoord
C
Voltooid deelwoord

Slide 9 - Quiz

Mijn broer moet morgen optreden.

- optreden -
A
Persoonsvorm
B
Infinitief/hele werkwoord
C
Voltooid deelwoord

Slide 10 - Quiz

Ik ben naar school gefietst.
- gefietst -
A
Persoonsvorm
B
Infinitief/hele werkwoord
C
Voltooid deelwoord

Slide 11 - Quiz

Ik zal pepernoten voor jou kopen.

- kopen -
A
Persoonsvorm
B
Infinitief/hele werkwoord
C
Voltooid deelwoord

Slide 12 - Quiz

Hij kocht in de winkel pepernoten.

- kocht -
A
Persoonsvorm
B
Infinitief/hele werkwoord
C
Voltooid deelwoord

Slide 13 - Quiz

Zijn vriendin heeft al pepernoten voor hem gekocht.
- gekocht -
A
Persoonsvorm
B
Infinitief/hele werkwoord
C
Voltooid deelwoord

Slide 14 - Quiz

Onderweg komt zij een enge man tegen.
- komt -
A
Persoonsvorm
B
Infinitief/hele werkwoord
C
Voltooid deelwoord

Slide 15 - Quiz

De man is daar erg van geschrokken.

- geschrokken -
A
Persoonsvorm
B
Infinitief/hele werkwoord
C
Voltooid deelwoord

Slide 16 - Quiz

Maak een zin met het woord 'zoeken' als persoonsvorm

Slide 17 - Open question

Maak een zin met een voltooid deelwoord.

Slide 18 - Open question

Vragen?

Slide 19 - Slide

EINDE

Slide 20 - Slide