2HM- grammatica - weektaak 15-19 feb

weektaak Nederlands 2HM 
Taalverzorging 
Grammatica H1 
1 / 33
next
Slide 1: Slide
nederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

weektaak Nederlands 2HM 
Taalverzorging 
Grammatica H1 

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Je kunt een zin verdelen in zinsdelen en de zinsdelen benoemen. (pv, ow, wg, lv) 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm (PV)
  • De persoonsvorm is een werkwoord in de zin.
  • Je vindt de PV door: 

 - de zin vragend  te maken; het eerste werkwoord is dan            de persoonsvorm    

-de zin in een andere tijd te zetten; het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm 
- de getalproef te doen; de zin van ev naar mv zetten of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Onderwerp (ow)

Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet in de zin.


Ow=wie/wat + PV + overige werkwoorden

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Werkwoordelijk Gezegde (WG)
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit ALLE werkwoorden in een zin.
Dus OOK de persoonsvorm!

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Lijdend Voorwerp (LV)


LV=wie/wat + Ond + WWG

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

quiz
Hierna volgen een aantal quizvragen om te zien of je de theorie goed kan toepassen. Doe je best! 

Slide 13 - Slide

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? 'Achter de wolken schijnt de zon.'
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
'De antwoorden gaf hij aan zijn docent.'
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 15 - Quiz

Het onderwerp in de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
A
wat?
B
wie/wat + wwgez(pv)?
C
wie/wat + ow?
D
wie?

Slide 16 - Quiz

Welke vraag stel je om het onderwerp in de zin te vinden?

Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.
_______
A
Wat koopt?
B
Wat koopt Peter?
C
Wie koopt voor zijn vader?
D
Wie koopt?

Slide 17 - Quiz

Zinsdelen juist verdeeld?

Het populairste en aantrekkelijkste meisje uit onze klas | werd | voor het eerst | afgewezen.
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin: Waarom vraag jij mij dat?
A
waarom
B
jij
C
vraag
D
mij

Slide 19 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin:
Het werk schiet lekker op.
A
het werk
B
lekker
C
schiet
D
op

Slide 20 - Quiz

Wat is het WWG in de zin:
Het werk schiet lekker op.
A
het werk
B
schiet op
C
schiet
D
schiet lekker op

Slide 21 - Quiz

Zinsdeelstrepen:
Haar neef verbouwde die oude schuur.
A
Haar neef / verbouwde / die oude schuur.
B
Haar neef / verbouwde / die / oude schuur.
C
Haar / neef / verbouwde die oude schuur.
D
Haar neef / verbouwde / die oude / schuur.

Slide 22 - Quiz

Peter schenkt zijn docent een kopje koffie in
"Peter" =
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 23 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 24 - Quiz

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quiz

Peter schenkt zijn docent een kopje koffie in
wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
schenkt
B
Peter schenkt
C
schenkt een kopje koffie
D
schenkt in

Slide 26 - Quiz

Zinsdeelstrepen:
Onze hond verslond deze lekkere brokken zonder problemen.
A
Onze / hond verslond /deze lekkere / brokken zonder / problemen.
B
Onze hond / verslond / deze lekkere brokken zonder problemen.
C
Onze hond / verslond / deze lekkere brokken / zonder problemen.
D
Onze / hond / verslond / deze / lekkere brokken zonder / problemen.

Slide 27 - Quiz

huiswerk
blz 28-29 
opdr 1 tot en met 5 

Slide 28 - Slide

lever in: opdr 1

Slide 29 - Open question

lever in : opdr 2

Slide 30 - Open question

lever in: opdr 3

Slide 31 - Open question

lever in: opdr 4

Slide 32 - Open question

lever in: opdr 5

Slide 33 - Open question