H5/6 Lezen / betoog deel 2

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Zorg dat je startklaar bent
Nodig deze les: lesboek Nieuw Nederlands, boekje 'Schrijfvaardigheid 3vwo',  aantekeningenschrift, huiswerk. 
Welkom bij 
Nederlands

Slide 2 - Slide

Lesdoelen

  • Ik kijk het huiswerk over een betoog na. 
  • Ik herhaal begrippen over ambiguïteit. 
  • Ik weet wat een functiewoord is. 
  • Ik weet het verschil tussen een functiewoord en een signaalwoord.
  • Ik kan van een tekstfragment benoemen welke functie van toepassing is. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Aan de slag ....
Tweetallen
Instapopdracht H5 Lezen
5 min., daarna klassikaal bespreken

timer
1:00

Slide 9 - Slide

Functiewoorden (1) H5 Lezen
  • Aanbeveling
  • probleemstelling
  • tegenwerping
  • uitwerking
  • verklaring
  • weerlegging

Slide 10 - Slide

Functiewoord
Omschrijving
Aanbeveling (=goede raad)
De schrijver geeft een advies aan de lezer
Probleemstelling (=probleem)
De schrijver geeft aan over welk probleem de tekst gaat
Tegenwerping (=reactie)
Een reactie op een bepaalde mening. Tegenwerping kan ook een argument zijn tegen een eerder gegeven mening
Uitwerking (=informatie)
De schrijver geeft extra informatie over (deel)onderwerp
Verklaring (=uitleg)
De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is
Weerlegging (=ontkrachting)
Ontkrachting: schrijver toont aan dat een argument niet klopt

Slide 11 - Slide

Functiewoorden (2) H6 Lezen
  • Nuancering
  • afweging
  • Anekdote
  • constatering
  • aanleiding
  • vraagstelling

Slide 12 - Slide

Functiewoord
Omschrijving
Nuancering (=afzwakking)
De schrijver zwakt een genoemd standpunt af, door meerdere (andere) kanten van een zaak te belichten.
Afweging
Bepalen wat het belangrijkste is voordat je een conclusie trekt.
anekdote
Leuk verhaaltje, meestal waargebeurd.
constatering
Feit of verschijnsel vaststellen.
aanleiding
actuele gebeurtenis, meestal aan het begin van de tekst.
Vraagstelling
De schrijver stelt een vraag (in inleiding) die hij verderop zal beantwoorden.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Functiewoorden

  • Geven aan wat de functie is van een alinea. 
  • Soms gaat het over de functie van alinea's ten opzichte van elkaar. 
Signaalwoorden

  • Geven aan welk tekstverband er is tussen woorden, zinnen of alinea's. 
  • Signaalwoorden kunnen helpen om de functie van een alinea te benoemen. 


Slide 15 - Slide

aanbeveling
conclusie
argument
Ik vind dus dat roken verboden moet worden.
Ik raad winkels aan geen sigaretten meer te verkopen.
Roken is namelijk slecht voor je gezonheid.

Slide 16 - Drag question

voorbeeld
definitie
tegenwerping
Meeroken betekent dat je tabaksrook van een ander inademt.
Maar een sigaretje is wel lekker.
Je kunt bijvoorbeeld een slecht gebit krijgen.

Slide 17 - Drag question

oorzaak
gevolg
probleemstelling
Jongeren beginnen vaak met roken door groepsdruk.
Uiteindelijk kun je verslaafd raken.
Het is schokkend dat jongeren steeds vroeger beginnen met roken.

Slide 18 - Drag question

samenvatting
uitwerking
verklaring
Groepsdruk kan ontstaan door de onzekerheid van pubers.
Al met al heeft roken gevolgen voor je gezonheid, voor je portemonnee en voor je relaties.
Een verslaving kun je omschrijven als het niet meer zonder iets kunnen, zowel fysiek als mentaal.

Slide 19 - Drag question

Huiswerk nakijken
Boekje schrijfvaardigheid: opdracht 1, klassikaal

  • Opdracht 2: wissel van boekje met maatje op basis van de indeling. Lees de uitwerking van je maatje bij opdracht 2.
  • Geef 1 tip en 1 top op basis van spelling, formulering, interpunctie, gebruik van feiten en verwijzing naar bronnen. 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 22 - Quiz

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 23 - Quiz

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 24 - Quiz

Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen

Slide 25 - Quiz

Uitwerking
A
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp

Slide 26 - Quiz

Huiswerk
Boekje schrijfvaardigheid: opdracht 3 en 4
H5 Lezen: opdracht 1
H6 Lezen: opdracht 1

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video