OEFENEN TOETSWEEK

Leesvaardigheid leerjaar 2
Tips leesvaardigheid
Oefenen met leesvaardigheid
Vragen of opmerkingen?

1 / 34
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leesvaardigheid leerjaar 2
Tips leesvaardigheid
Oefenen met leesvaardigheid
Vragen of opmerkingen?

Slide 1 - Slide

Tips voor leesvaardigheid

Het meest belangrijke om te oefenen voor een leestoets, is om veel teksten te lezen en oefentoetsen te maken. Voor een gewone toets kun je uit jouw boek leren, maar voor een leestoets heb je bepaalde vaardigheden nodig, waarvoor je veel zult moeten oefenen.

Slide 2 - Slide

Strategieën tijdens de leestoets
Voor het lezen:
  • Kijk naar de titel -> waar gaat het over?
  • Probeer eerst een beeld te vormen van de tekst. Wat voor een type tekst   is het? Is het bijvoorbeeld een brief, mail, artikel of advertentie?
  • Kijk vervolgens naar de titel van de tekst en bedenk wat jij al van het onderwerp weet. Bekijk eventuele plaatjes of tussenkopjes. Ook is het handig om de opdracht/ vragen die bij te tekst horen van tevoren vast goed te bekijken.

Slide 3 - Slide

Tijdens het lezen
  • Je kunt de tekst vervolgens op verschillende manieren lezen:
  • Eerst ga je de tekst skimmen, dat is de tekst snel lezen zodat je ongeveer weet waar de tekst over gaat. Je bekijkt de opvallende stukjes en per alinea de eerste en laatste zin.
  • Daarna ga je de tekst scannen, waarbij je op zoek gaat naar specifieke informatie.
  • Tot slot ga je de tekst intensief lezen, waarbij je de tekst helemaal gaat lezen.

Slide 4 - Slide

Het beantwoorden van de vragen
Wanneer je de tekst goed gelezen hebt, ga je nogmaals goed naar de vragen kijken. Er zijn verschillende typen vragen:

  • Bij vragen over de hele tekst ga je nogmaals skimmen en zoeken naar aanwijzingen voor het antwoord.
  • Voor vragen naar bepaalde informatie kun je gaan scannen en de juiste woorden zoeken.
  • Als bij vragen regelnummers worden gegeven, is het handig als je de hele alinea daar omheen leest.

Slide 5 - Slide

Bij meerkeuzevragen staan de vragen meestal op volgorde van de tekst. Lees alleen het stukje waar jij denkt dat het antwoord staat. Probeer dan eerst zelf een antwoord te geven en daarna te kijken welk antwoord het beste op jouw antwoord lijkt.

Slide 6 - Slide

Tot slot!
Probeer bij elke vraag het juiste stuk tekst te vinden waar je het antwoord kunt vinden. Hierdoor lees je dus sommige stukjes meerdere keren. Wanneer je het antwoord echt niet kunt vinden, ga je naar de volgende vraag en kun je er later op terugkomen. Misschien heb je dan het antwoord al op een andere plek zien staan!


Slide 7 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Er volgen een paar kleine teksten
  • Je leest de tekst en probeert dit te doen met de tips die je       net hebt gekregen
  • Beantwoord de vragen 

Slide 8 - Slide

Meine Familie (tekst 1)
Zu meiner Familie gehören vier Personen. Die Mutter bin ich und dann gehört natürlich mein Mann dazu. Wir haben zwei Kinder, einen Sohn, der sechs Jahre alt ist und eine drei Jährige Tochter.

Wir wohnen in einem kleinen Haus mit einem Garten. Dort können die Kinder ein bisschen spielen. Unser Sohn kommt bald in die Schule, unsere Tochter geht noch eine Zeit lang in den Kindergarten. Meine Kinder sind am Nachmittag zu Hause. So arbeite ich nur halbtags.

Eigentlich gehören zu unserer Familie auch noch die Großeltern. Sie wohnen nicht bei uns. Sie haben ein Haus in der Nähe. Die Kinder gehen sie oft besuchen.

Slide 9 - Slide

Wie viele Personen hat die Familie?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 10 - Quiz

Wo wohnt die Familie?
A
in einem Garten
B
in einer Stadt
C
in einer Wohnung
D
in einem Haus

Slide 11 - Quiz

Haben sie Kinder?
A
nein
B
ja, zwei Kinder
C
ja, ein Kind
D
ja, drie Kinder

Slide 12 - Quiz

Arbeitet die Mutter?
A
ja, aber nur halbtags
B
ja, sie arbeitet von 9.00 bis 17.00 Uhr
C
nein, sie ist Hausfrau
D
Davon steht nichts im Text

Slide 13 - Quiz

Wer gehört noch zur Familie?
A
eine Katze
B
ein Hund
C
Oma und Opa
D
Onkel und Tante

Slide 14 - Quiz

Frühstück (tekst 2)
Es ist 7 Uhr am Morgen. Familie Müller sitzt am Frühstückstisch. Der Vater heißt Bernd. Der Name der Mutter ist Angelika. Thomas und Lisa sind die Kinder der beiden. Thomas sitzt neben Angelika. Bernd sitzt neben seiner Tochter.
Die Eltern trinken eine Tasse Kaffee. Der Vater liest dabei eine Zeitung. Die beiden Kinder trinken Milch. Auf dem Tisch stehen vier Teller und vier Tassen. In der Mitte steht ein Korb mit Brot. Daneben liegt die Butter. Ein Teller mit Wurst und Käse ist auch da. Dahinter steht ein Glas Marmelade.

Der Vater isst ein Brot mit Butter und Wurst. Angelika mag am liebsten Käse. Die Kinder essen ihr Brot mit Marmelade.

Slide 15 - Slide

Hoe heet de zoon van Bernd en Angelika?
A
Lisa
B
Bernd
C
Thomas
D
Angelika

Slide 16 - Quiz

Wie zit er naast Lisa?
A
Thomas
B
Angelika
C
Bernd
D
niemand

Slide 17 - Quiz

Wie leest de krant?
A
Thomas
B
Lisa
C
Angelika
D
Bernd

Slide 18 - Quiz

Hoeveel tassen staan er op de tafel?
A
eine Tasse
B
zwei Tassen
C
drei Tassen
D
vier Tassen

Slide 19 - Quiz

Wat eet de moeder het allerliefst?
A
Brot mit Butter und Wurst
B
Brot mit Käse
C
Brot mit Marmelade
D
Brot mit Honig

Slide 20 - Quiz

Doel: 
  • Weet jij hoe je de lichaamsdelen noemt? Dit heb je nodig voor het lezen van de volgende tekst.

Slide 21 - Slide

sehen
fühlen
laufen
schreiben
küssen
essen
hören
lecken
riechen
das Auge
der Finger
das Bein
die Hand
der Mund
die Zähne
das Ohr
die Zunge
die Nase

Slide 22 - Drag question

Gesundheit (Dialog mit Arzt)                                                        (tekst 3)
Peter ist krank. Er geht zum Arzt.
Was fehlt Ihnen?“, fragt der Arzt.
Ich habe Husten, Schnupfen und Fieber“, sagt Peter.
Wie lange sind Sie schon krank?“ - „Seit gestern.“
Der Arzt hört seine Lunge ab, misst seine Temperatur und sieht in seinen Mund.
„Sie haben eine schlimme Erkältung. Rauchen Sie?“ - „Nein, ich rauche nicht.“
„Das ist gut, Rauchen ist nicht gesund. Haben Sie Allergien?“ - „Nein, ich habe keine Allergien.“
Der Arzt gibt Peter ein Rezept. „Ich verschreibe Ihnen Medikamente, die holen Sie bitte aus der Apotheke. Nehmen Sie morgens eine Tablette und am Abend einen Löffel Hustensaft.“ 
„Darf ich morgen Fußball spielen?“
„Nein, das dürfen Sie nicht. Sie müssen drei Tage im Bett bleiben und sollten viel Tee mit Honig trinken. In einer Woche dürfen Sie wieder Fußball spielen. Ich wünsche Ihnen gute Besserung!“

Slide 23 - Slide

Hoe lang is Peter al ziek?
A
sinds eergisteren
B
sinds gisteren
C
sinds vorige week
D
sinds een paar dagen

Slide 24 - Quiz

Wat doet de arts?
A
Hij neemt zijn temperatuur op.
B
Hij kijkt naar zijn oren.
C
Hij geeft een injectie.
D
Hij luistert naar zijn longen

Slide 25 - Quiz

Wat moet Peter bij de apotheek ophalen?
A
een recept
B
medicijnen
C
1 tablet
D
1 lepel

Slide 26 - Quiz

Wat mag Peter morgen niet doen?
A
in bed blijven
B
thee met honing drinken
C
veel praten
D
voetballen

Slide 27 - Quiz

Wanneer moet Peter het hoestdrankje innemen?
A
in de ochtend
B
om de vier uur
C
's avonds
D
's middags

Slide 28 - Quiz

Hoe vond je het lezen gaan?
A
Ik snapte de tekst en de vragen eigenlijk wel.
B
Ik vond het echt heel makkelijk!
C
Het ging wel, maar was niet heel makkelijk.
D
Het was kei moeilijk.

Slide 29 - Quiz

Open de volgende dia en speel het memory spel.
  • klik op spielen.
  • probeer het woord en de plaatjes bij elkaar te zoeken.
  • klik op: noch mal spielen om je tijd te verbeteren.
  • ga door tot je onder de 20 seconden zit.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Link

Slide 32 - Link

Slide 33 - Link

Klaar? Maak dan dit:

  • Maak quizvragen met antwoorden voor de quiz van woendag!
  • De vragen moeten gaan over Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Duitse films/muziek of over de hoofdstukken van dit jaar.
  • Heb jij goede vragen? Dan heb je een voorsprong op de quiz en misschien sowieso iets lekkers?!

Slide 34 - Slide