doel: Jullie kennen de woorden A/B van Kapitel 6. Jullie weten welke 3 vertalingen er voor het woord "naar" zijn en weten wanneer je welke vertaling gebruikt. Jullie kennen de vertaling van de modale ww. en kunnen ze vervoegen.
Slide 2 - Slide
Tschick lesen
Wir lesen das Buch gemeinsam und
ihr macht einen PO zu diesem Buch
Slide 3 - Slide
Antworten Auftrag 14 Seite 58
A
1. In je eentje op vakantie gaan
2. B
B 1. 3, 2, 5, 1, 6, 4
B 2.
1. einer Jugendherberge
2. in der Praxis
3. fast nie
4. die Kultur
5. sich selbst
Slide 4 - Slide
Wörter Kapitel 6 A+B Seite 78
Zuerst 5 minuten Wörter A+B lernen
Ihr macht einen "Test" für einander.
Schreibe dazu 6 Deutsche und 6 Niederländische Wörter von Wörterliste A und B auf.
timer
5:00
Slide 5 - Slide
Uitleg vertaling "naar"
Wir sehen uns zusammen Auftrag 15 an.
We maken extra aantekeningen bij Gramm. E op blz. 82
Slide 6 - Slide
Samentrekkingen
naar = zu
naar de/ naar het -> zum (bij mannelijk/onzijdige woorden)
-> zur (bij vrouwelijke woorden)
-> zu den (bij meervoud)
naar = in
naar de/ het -> ins (bij onzijdige woorden)
Slide 7 - Slide
Üben vertaling "naar"
1. Ich fahre diesen Sommer ___ Berlin.
2. Fährst du ____ Österreich oder _______ die Schweiz?
3. Ich mache einen Schritt (=pas) _____ vorne und dann zwei Schritte ____ links.
4. Am Sonntag gehe ich immer _____ meiner Großmutter.
5. Heute Abend gehen wir zuerst ___ Restaurant "die alte Mühle"und dann _____ Kino.
Slide 8 - Slide
Antworten vertaling "naar"
1. Ich fahre diesen Sommer nach Berlin.
2. Fährst du nach Österreich oder in die Schweiz?
3. Ich mache einen Schritt (=pas) nach vorne und dann zwei Schritte nach links.
4. Am Sonntag gehe ich immer zu meiner Großmutter.
5. Heute Abend gehen wir zuerst zu Restaurant "die alte Mühle"und dann ins Kino.
Slide 9 - Slide
modale ww.-> hoe zat het ook alweer?
Zie voor de regels blz. 44
Linkjes naar oefeningen met modale werkwoorden (linkjes staan in Classroom):