This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
De 5 strategieën van NBG:
verkennen van de tekst
vragen stellen bij de tekst
ophelderen van onduidelijkheden
samenvatten
verbanden in de tekst (verwijs- en signaalwoorden)
Slide 2 - Slide
doel van de les
Je kan verwijs- en signaalwoorden
herkennen en gebruiken.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Tekst lezen
Slide 7 - Slide
Verwijswoorden!!!
Verwijswoorden
Slide 8 - Slide
Verwijswoorden
Henk heeft een baantje in de Aldi.
Hij vindt het erg leuk.
Slide 9 - Slide
Verwijswoorden
Henk heeft een baantje in de Aldi.
Hij vindt het erg leuk.
HIJ -> verwijst naar Henk
Slide 10 - Slide
Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst is genoemd.
Voorbeelden van verwijswoorden:
Hij, ze, hem, haar, het, deze, die, dat, dit, wat.
Slide 11 - Slide
Lees regel 7-8: In een interview in Het Parool vertelde ze als 9-jarige hoe ZE met haar eigen bedrijfje in zelfgemaakte kaarsen is gestart.
A
Kamer van Koophandel
B
de moeder
C
Sammy Guldemond
D
webshop
Slide 12 - Quiz
Lees regel 28-29 ZE bruisen van de ideeën en kijken ook anders naar dingen. ZE verwijst naar....
Slide 13 - Open question
Lees regel 37-38 DIE zijn namelijk aansprakelijk voor jouw handelen, bijvoorbeeld als je spullen moet bestellen of een contract moet afsluiten. DIE verwijst naar...
Slide 14 - Open question
SIGNAALWOORDEN, bedenk 1 voorbeeld van een signaalwoord.