wk 35: fictie + ww spelling

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma + lesdoelen les 1
Fictie (40 min):
  • Je weet wat we bedoelen met 'genre'
  • Je weet welke genres bij jou passen
  • Je kunt een boek uitkiezen aan de hand van een genre

Spelling: (40 min):
  • Je controleert waar je staat met ww-spelling
  • Je oefent met de onderdelen die je lastig vindt

Slide 2 - Slide

FICTIE

Slide 3 - Slide

Genre
Een genre is een soort film, toneelstuk, boek etc. Het is eigenlijk een categorie.



Opdracht: Schrijf zoveel mogelijk genres op in 30 seconden

timer
0:30

Slide 4 - Slide

De bekendste:
  • historische boeken;
  • detectives;
  • oorlogsverhalen;
  • sprookjes;
  • griezelverhalen;
  • avonturenverhalen;
  • liefdesverhalen.

Slide 5 - Slide

3. Dystopische roman
Een verhaal over een wereld die door rampen of dictatuur bijna niet meer leefbaar is.

- toekomst

- dystopie vs. utopie

Slide 6 - Slide

Ontwikkelingsroman
Een verhaal over het volwassen worden van een (jonge) hoofdpersoon.

- coming of age

Slide 7 - Slide

Psychologische roman
Een verhaal waarin de nadruk ligt op de gedachten en gevoelens van de hoofdpersoon (meer dan op de gebeurtenissen).

Slide 8 - Slide

Reisverhaal
Een verhaal waarin een verslag wordt gegeven van een reis.
- vaak non-fictie

Slide 9 - Slide

Opdracht genres + leesboek halen in mediatheek
Een deel van de klas gaat de opdracht over genres maken, het andere deel zoekt een boek uit in de mediatheek*. 

Wil je liever een boek van thuis lezen? Neem die dan de volgende les mee! 



timer
15:00

Slide 10 - Slide

Welke genre past het beste bij jou, denk je?

Slide 11 - Open question

Spelling

Slide 12 - Slide

Opdracht in duo's
2hv: blz. 27 opdracht 1
2vwo: zie volgende dia

Pak per duo 8 papiertjes voor uit de klas. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Waar sta jij met ww-spelling?
Om te controleren of en zo ja, met welke onderdelen je moeite hebt, volgt nu een korte oefening. 

Noteer van de woorden tussen haakjes uit de volgende dia de juiste vorm.

 Noteer de antwoorden in je schrift. Maak de oefening alleen.

Controleer met je docent waar je de meeste fouten in hebt gemaakt en of je extra uitleg nodig hebt. 

Slide 15 - Slide

  1. Wat is er in dat lokaal (gebeuren)?
  2. De ambulance heeft kunnen (voorkomen) dat de patiënt naar het ziekenhuis moest. 
  3. De vakantiegangers (reizen) verder met de bus toen bleek dat de treinen niet meer reden. 
  4. (Melden) je broer even dat ik wat later kom?
  5. Mogen wij de toets op een later moment (inhalen)?
  6.  Heeft hij die zojuist gekochte trui wel (betalen)?
  7. Het nieuwtje (verspreiden) zich gisteren snel door de school.
  8. Het bleef een raadsel waarom hij zoveel (lachen).
  9. Het (bevreemden) me dat je dat niet snapt.
  10. De reactie op die vraag heeft mij zeer (verbazen).
  11. De dokter (beantwoorden) zijn mail als de laatste patiënt zo naar huis is. 
  12. Zullen wij (proosten) op onze vriendschap?

Slide 16 - Slide

Oefenen met ww-spelling
hv:

pv tt: blz. 28 opdr 3

pv vt: blz. 29 opdr 4

vdw: blz. 29 opdr 5
vwo:

pv tt: blz. 29 opdr 3

pv vt: blz. 29 opdr 4

vdw: blz. 30 opdr5
Tussendoor volg je de uitleg die jij nodig hebt. 
verdieping:

Drive --> spelling --> ww-spelling --> oefening Engelse ww (zelf nakijken)

Slide 17 - Slide

Programma + lesdoelen les 2
Fictie (40 min):
  • Je kunt je leeservaring meer verdieping geven
  • Je weet wat emotieve, realistische en morele argumenten zijn.

Spelling: (40 min):
  • Je oefent met lastige onderdelen van de ww-spelling
  • Aan het einde van de les ken je de regels achter de pv tt, pv vt en het vdw. 

Slide 18 - Slide

FICTIE

Slide 19 - Slide

Leeservaring omschrijven
Je hebt al diverse malen je leeservaring moeten omschrijven (= mening over een boek of verhaal). 

Vandaag gaan we dieper in op:

1. Emotieve argumenten
2. Realistische argumenten
3. Morele argumenten

Slide 20 - Slide

  Emotieve argumenten
Je gebruikt beoordelingswoorden die aangeven wat een verhaal met je doet (emotie).

maakt me vrolijk - spannend - vol vaart - ontroerend - beklemmend

Slide 21 - Slide

Realistische argumenten
Je gebruikt beoordelingswoorden die aangeven in hoeverre jij een verhaal realistisch vindt .

geloofwaardig - herkenbaar - bedacht - origineel 

Slide 22 - Slide

 Morele argumenten
Je gebruikt beoordelingswoorden die iets zeggen over de keuzes die de personages maken of over de boodschap die de schrijver wil uitdragen.

keur ik af - belangrijk - rechtvaardig - lomp

Slide 23 - Slide

Opdracht individueel
Lees het artikel uit de Trouw 'Mbo-studenten
merken nog weinig van hun student-zijn'. 

  • Geef je mening  in minimaal 50 woorden.
  • Gebruikt minimaal 2 argumenten die je zojuisthebt geleerd. 
  • Je mag je mening typen of schrijven. 

Slide 24 - Slide

Spelling

Slide 25 - Slide

Oefenen met ww-spelling
hv:

pv tt: blz. 28 opdr 3

pv vt: blz. 29 opdr 4

vdw: blz. 29 opdr 5
vwo:

pv tt: blz. 29 opdr 3

pv vt: blz. 29 opdr 4

vdw: blz. 30 opdr5
Tussendoor volg je de uitleg die jij nodig hebt. 

Slide 26 - Slide