This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom
Fijn dat je er bent!
Slide 1 - Slide
Aan het einde van deze les
weet je de betekenis van veel voorkomende functiewoorden.
Slide 2 - Slide
Wat gaan we doen vandaag?
Startopdracht
Uitleg functiewoorden
Aan de slag!
Afronden
Slide 3 - Slide
Startopdracht
We maken samen de startopdracht op pagina 138.
Noteer de antwoorden in je schrift (ook voor de mensen thuis).
Slide 4 - Slide
Wat is het onderwerp van de tekst?
Slide 5 - Open question
Alinea 1
A
Aanleiding
B
Probleem
C
Standpunt
D
Verschijnsel
Slide 6 - Quiz
Alinea 2
A
Gevolg
B
Oplossing
C
Argument
D
Verklaring
Slide 7 - Quiz
Alinea 3
A
Oplossing
B
Voorbeelden
Slide 8 - Quiz
Alinea 4
A
andere mogelijkheid (alternatief)
B
goede raad (aanbeveling)
C
vaststelling (constatering)
D
waargebeurd verhaaltje (anekdote)
Slide 9 - Quiz
Wat is een functiewoord?
Slide 10 - Open question
Functiewoord
Een tekstgedeelte (één of meer zinnen of één of meer alinea’s) heeft binnen een tekst een bepaalde functie, die je kunt aanduiden met een functiewoord als argument, conclusie, standpunt of voorbeeld.
Slide 11 - Slide
Signaalwoord
Soms kun je zo’n functie herkennen aan een signaalwoord, zoals ‘dus’ bij een conclusie of ‘zo’ bij een voorbeeld.
Slide 12 - Slide
Functiewoorden
Andere functiewoorden zijn bijvoorbeeld: aanbeveling, probleemstelling, tegenwerping, uitwerking, verklaring, weerlegging, definitie, gevolg, oorzaak en samenvatting.