Samenstellingen en tussenletters

Lesdoel

1. Je kunt samenstellingen herkennen.


2. Je kunt een klinkerbotsing herkennen en vervolgens de samenstelling correct spellen.







1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Lesdoel

1. Je kunt samenstellingen herkennen.


2. Je kunt een klinkerbotsing herkennen en vervolgens de samenstelling correct spellen.







Slide 1 - Slide

Samenstelling
Een woord dat uit twee of meer woorden bestaat. 

Eén of meer zelfstandige naamwoorden = samenstelling 
-> schrijf je aan elkaar. 

Samenstellingen met werkwoorden of bijv. nw = niet altijd een samenstelling
-> zoek op in woordenboek





Modetrend (mode + trend) 
Automonteur (auto + monteur)
Langeafstandsloper (lange + afstand + s + loper) 
piano spelen 

Slide 2 - Slide

Maken: opdracht 1 +2 
Blz. 225 t/m 227

Slide 3 - Slide

Maak een samenstelling van de woorden:
buur + ruzie

Slide 4 - Open question

Maak een samenstelling van:
maan + schijn

Slide 5 - Open question

Maak een samenstelling van:
kip + soep

Slide 6 - Open question

Maak een samenstelling van de woorden:
groente + soep

Slide 7 - Open question

Samenstellingen

Soms moet je tussenletters gebruiken om een goede samenstelling te maken. 


fiets + maker = fietsenmaker

snot + bel = snottebel

dorp + café = dorpscafé


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Koppelteken: Bij klinkerbotsingen
  • zee-eend
  • toe-eigenen
  • foto-onderschrift

Slide 10 - Slide

0

Slide 11 - Video

Hoe schrijf je: stereoinstallatie
A
stereo-installatie
B
stereoinstalatie
C
stereoïnstalatie
D
stereo-instalatie

Slide 12 - Quiz

Hoe maak je de samenstelling:
beer + gezellig
A
berengezellig
B
beregezellig
C
beergezellig
D
beregezellie

Slide 13 - Quiz

Hoe schrijf je: familie + accommodatie
A
familie-accommodatie
B
familieaccommodatie
C
familieacommodatie
D
familie-accomodatie

Slide 14 - Quiz

Maken: Studiemeter
Via Starttaalonline – 3F – Spelling – Aaneenschrijven en tussenklanken – oefening 1 t/m 5 + deeltoets

Klaar? Verder met Lezen + tekst 1 t/m 4

Slide 15 - Slide

Evaluatie
Wanneer gebruik je een koppelteken? 

Slide 16 - Slide