Chemie Overal Herhaling hfd 2

Chemie Overal 
Hoofdstuk 1 t/m §3.4
herhaling
1 / 26
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Chemie Overal 
Hoofdstuk 1 t/m §3.4
herhaling

Slide 1 - Slide

Doel
Herhalen van behandelde stof.
Voorbereiden op het PW

Slide 2 - Slide

Extraheren is scheiden op basis van .....
A
Kookpunt
B
Oplosbaarheid
C
Deeltjesgrootte
D
Aanhechtingsvermogen

Slide 3 - Quiz

Als je thee zet, welke scheidingsmethode gebruik je dan?
A
Destilleren
B
Extraheren
C
Filtreren
D
Adsorberen

Slide 4 - Quiz

Wat is het verschil tussen adsorptie en absorptie?
A
Adsorptie is hechten aan oppervlakte
B
Adsorptie is opnemen in de stof

Slide 5 - Quiz

Na een destillatie zitten hele kleine deeltjes in je destillaat.
Hoe kan je die het beste verwijderen?
A
Destilleren
B
Extraheren
C
Filtreren
D
Adsorberen

Slide 6 - Quiz

Hoe heet het onderdeel bij 5?
A
Residu
B
Destillatiekolom
C
Rondbodemkolf
D
Koeler

Slide 7 - Quiz

Destilleren is scheiden op basis van ......
A
Kookpunt
B
Oplosbaarheid
C
Deeltjesgrootte
D
Aanhechtingsvermogen

Slide 8 - Quiz

Welke scheidingsmethode wordt gebruikt om de grove deeltjes te verwijderen?
A
Filtreren
B
Destilleren
C
Indampen
D
Bezinken

Slide 9 - Quiz

Wanneer kun je twee stoffen goed scheiden met destillatie?
A
Als de kookpunten precies gelijk zijn
B
Als de kookpunten dicht genoeg bij elkaar liggen
C
Als de kookpunten ver genoeg uit elkaar liggen
D
Dat kan altijd

Slide 10 - Quiz

olie
A
hydrofiel
B
hydrofoob

Slide 11 - Quiz

Welke stoffen zijn hydrofiel?
A
Zout
B
zwarte peper
C
witte peper
D
suiker

Slide 12 - Quiz

Je doet olie, ether en water in een erlenmeyer. Daarna sluit je de erlenmeyer af met een stop en schud hem langdurig. Als je de erlenmeyer even laat staan ziet je twee lagen, zie de tekening. Welke
van de conclusies is op grond van deze proef juist?
A
ether en olie zijn hydrofiel
B
olie is hydrofiel en ether is hydrofoob
C
ether en olie zijn hydrofoob
D
olie is hydrofoob en ether is hydrofiel

Slide 13 - Quiz

Stel je neemt 50 mL van een zure oplossing
met pH 4.
Hierbij doe je 50 mL demiwater.
Wat gebeurt er met de pH?
A
De pH daalt maar wordt niet lager dan 0
B
De pH stijgt maar wordt niet hoger dan 7
C
De pH daalt maar je kan niets zeggen over de nieuwe pH
D
De pH stijgt maar je kan niets zeggen over de nieuwe pH

Slide 14 - Quiz

gootsteenontstopper is agressiever dan groene zeep. De pH van gootsteenontstopper is
A
hoger dan groene zeep
B
lager dan groene zeep
C
3
D
kun je niet zeggen

Slide 15 - Quiz

Hoe zuurder een oplossing is hoe ... de pH
A
hoger
B
lager

Slide 16 - Quiz

Julian bepaalt de massa van een hoeveelheid water van 40°C. Deze hoeveelheid water heeft een massa van 18,51 g.
Wat is het volume van deze hoeveelheid water.
Bij een temperatuur van 40°C heeft water een dichtheid van 0,99225 g / cm³.
A
0,99225 g / cm³ : 18,51 g
B
18,51 g x 0,99225 g / cm³
C
18,51 g : 0,99225 g / cm³
D
18,51 g + 0,99225 g / cm³

Slide 17 - Quiz

Julian bepaalt vervolgens het volume van 18,51 g ijs.
Welke uitspraak kun je doen over het volume van deze hoeveelheid ijs?
A
Het volume van ijs is kleiner dan het volume van water.
B
Het volume van ijs is gelijk aan het volume van water.
C
Het volume van ijs is groter dan het volume van water.
D
Je moet eerst de dichtheid van het ijs weten voordat je een uitspraak kunt doen.

Slide 18 - Quiz

Hiernaast staat de structuurformule van chloroform, een stof met een bedwelmende werking. Tussen moleculen chloroform komen de volgende bindingen voor:
A
atoombindingen
B
waterstofbruggen
C
vanderwaalsbindingen
D
waterstofbruggen en vanderwaalsbindingen

Slide 19 - Quiz

In welke van deze twee tekeningen is de waterstofbrug correct getekend?
A
Zowel in 1 als in 2.
B
Alleen in 1.
C
Alleen in 2.
D
In geen van beide.

Slide 20 - Quiz

Leg uit of er bij de volgende gebeurtenissen sprake is van een chemische reactie.
  • Het stollen van bloed:
  • Ja, want bij gelijkblijvende temperatuur verandert de fase. / het gestolde
    bloed wordt door temperatuursverandering niet meer vloeibaar.
     
  • Het smelten van kaarsvet:
  • Nee, want na afkoelen is het kaarsvet weer een vaste stof.

Slide 21 - Slide

Leg uit of er bij de volgende gebeurtenissen sprake is van een chemische reactie.
  •  Het koken van een ei. 
  • Ja, want na afkoelen blijft het een vaste stof / vast geheel.
  •  Het roesten van ijzer: 
  • Ja, want door temperatuursverandering verandert het niet meer in ijzer.
  •  Het verbranden van hout. 
  • Ja, want de ontstane gassen en de as veranderen door temperatuursverandering  niet meer in hout.

Slide 22 - Slide

Leg uit of de volgende stellingen juist of onjuist zijn.
Fotolyse is een ontledingsreactie met behulp van elektriciteit.
  • Oneens, want fotolyse is een ontleding is een onleding door licht.
  • Als je een reactie uitvoert, kan er een mengsel ontstaan.
  • Ja, er kan meer dan één reactieproduct ontstaan
  • Bij het destilleren van wijn vindt een chemische reactie plaats.
  • Nee, destilleren is een scheidingsmethode; een mengsel wordt gescheiden in de samenstellende delen.

Slide 23 - Slide

Als een zuivere stof smelt bij 440 ˚C en bij afkoelen stolt bij 380 ˚C dan heeft geen reactie
plaatsgevonden: 
  • Oneens, omdat het smeltpunt (stofeigenschap) verandert is.
  • Een ontleedbare stof kan men scheiden in niet-ontleedbare stoffen.
  • Oneens, omdat het om één
     
    stof gaat en niet om een mengsel; een mengsel kun je scheiden. 

Slide 24 - Slide

Zuurstof is niet een brandbare stof. 
  • Eens, zuurstof is nodig om andere stoffen te kunnen verbranden.
  • Je kunt ontleedbare stoffen wel /niet ontleden door filtratie.
  • Niet, omdat filtratie dient ervoor om een mengsel te
     
    scheiden, maar een ontleedbare stof is één (zuivere) stof.

Slide 25 - Slide

Huiswerk
Leren H1 t/m §3.4

Slide 26 - Slide